ECLI:NL:RBDHA:2017:1759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/3194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele man uit Rusland met hiv en de beoordeling van toegang tot zorg bij terugkeer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man van Russische nationaliteit, die homoseksueel is en met hiv is geïnfecteerd. Eiser heeft asiel aangevraagd, omdat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Rusland geen of beperkte toegang tot medische zorg zal hebben vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 19 augustus 2016, geoordeeld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, het besluit om de asielaanvraag af te wijzen niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft in reactie hierop een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende is om het gebrek te herstellen.

De rechtbank stelt vast dat verweerder de elementen van eisers homoseksualiteit en hiv-infectie niet in samenhang heeft beoordeeld. De rechtbank benadrukt dat de vraag of eiser als homoseksueel 'herkenbaar' is, niet relevant is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser en de context waarin deze zijn gedaan. De rechtbank verwijst naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is bepaald dat van een asielzoeker niet mag worden verwacht dat hij zijn homoseksualiteit geheim houdt in zijn land van herkomst.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.237,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1973] , van Russische nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.S. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen I.I. Anpuma, tolk.
Bij tussenuitspraak van 19 augustus 2016 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet voldoende heeft gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verweerder het element dat eiser homoseksueel is en het element dat eiser met hiv geïnfecteerd is, los van elkaar heeft beoordeeld en niet, conform het beleid, zoals neergelegd in paragraaf C1/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), heeft beoordeeld of deze elementen tezamen, bezien in het licht van de door eiser aangehaalde landeninformatie, een individueel risico op uitsluiting of beperking van medische zorg voor eiser opleveren. Verweerder heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom kennelijk vereist is dat sprake moet zijn van
structureleweigeringen of beperkingen, terwijl in het beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vc, onder ‘Risicogroepen’, is vermeld dat verweerder een bevolkingsgroep als risicogroep kan aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst veel voorkomt, dat het daarbij niet hoeft te gaan om systematische vormen van vervolging maar de vervolging ook een meer incidenteel karakter kan hebben en dat de vreemdeling die – zoals in dit geval – behoort tot een door verweerder aangemerkte risicogroep, met
geringe indicatiesaannemelijk kan maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot gegronde vrees voor vervolging [cursivering rechtbank]. De rechtbank heeft in dat kader voorts overwogen dat verweerder geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag wanneer in zijn algemeenheid sprake van is van geringe indicaties en ook geen handvatten of voorbeelden heeft aangereikt op basis waarvan kan worden beoordeeld of een aspect door verweerder al dan niet terecht als geringe indicatie is aangemerkt. Ook heeft verweerder zijn stelling, dat hiv-besmettingen in Rusland veel voorkomen, ook onder niet homoseksuelen, zodat niet automatisch een (stigmatiserende) link wordt gelegd met homoseksualiteit, niet (met bronnen) onderbouwd.
4. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder de verklaring van eiser tijdens het aanvullend gehoor op 8 september 2014 dat hij bij terugkeer zijn homoseksuele geaardheid niet zal propaganderen, door deze als afzonderlijke opmerking bij de beoordeling te betrekken, ten onrechte buiten de context van het gehoor heeft geplaatst. Eiser heeft namelijk in hetzelfde gehoor verklaard dat het heel moeilijk zal worden om zijn geaardheid te verbergen, dat men bij terugkeer in Rusland aan hem zal zien dat hij interesse heeft in mannen en dat hij in een ideale wereld wel openlijk uiting zou geven aan zijn seksuele geaardheid, maar dat hij vreest in Rusland te zullen worden uitgescholden en mishandeld vanwege zijn geaardheid. Verweerder heeft zich gelet hierop onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat de verklaring van eiser dat hij zijn homoseksuele geaardheid bij terugkeer niet zal propaganderen is ingegeven door zelfbehoud. Ook heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat eiser in Nederland zijn coming out heeft gehad, zodat niet valt in te zien waarom eiser wordt tegengeworpen dat hij in Rusland eerder nooit problemen heeft ondervonden in verband met zijn geaardheid.
5. In de aanvullende motivering van 21 september 2016 heeft verweerder zijn stelling dat hiv-besmettingen in Rusland veel voorkomen, ook onder niet-homoseksuelen, zodat niet automatisch een stigmatiserende link wordt gelegd met homoseksualiteit, alsnog met bronnen onderbouwd. Verweerder heeft verwezen naar het artikel “Russian HIV cases reach record high of more than a million” van (de Britse online krant, toevoeging rechtbank) The Independent van 7 september 2016 (naar de rechtbank begrijpt: 23 januari 2016), het artikel “HIV and AIDS in Eastern Europe and Central Asia” van (de Britse ngo, toevoeging rechtbank) AVERT van 23 augustus 2016 en het artikel “Sex, syringes and the HIV epidemic Russia can no longer ignore” van de (Russische ngo, toevoeging rechtbank) Andrey Rylkov Foundation for Health and Social Justice van 20 februari 2016. Verweerder heeft een afschrift van deze artikelen bijgevoegd. Volgens verweerder volgt uit deze artikelen dat hiv-besmettingen een gevolg zijn van drugsgebruik en seks tussen heteroseksuelen.
6. Verweerder heeft zich in de aanvullende motivering verder op het standpunt gesteld dat eiser op grond van individuele omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de medische instelling te boek zal komen te staan als homoseksueel. Volgens verweerder geeft het bestreden besluit er duidelijk blijk van dat bij de beoordeling van de vraag of eiser in Rusland geen toegang zal krijgen tot medische zorg de homoseksuele geaardheid van eiser is betrokken. Hoewel verweerder (personen uit) de LHBT gemeenschap heeft aangemerkt als risicogroep, als bedoeld in paragraaf C2/3.2 van de Vc, en dit beleid volgens verweerder inderdaad niet, zoals aanvankelijk in het bestreden besluit was verwoord, de voorwaarde stelt dat sprake moet zijn van structurele weigeringen of beperkingen wil aannemelijk zijn dat sprake is van een individualiseerbaar risico op uitsluiting of beperking, geldt hiervoor desalniettemin dat sprake moet zijn van geringe indicaties. Hiervan is in het geval van eiser niet gebleken, aldus verweerder. De enkele verwijzing door eiser naar landeninformatie is hiervoor onvoldoende. Verweerder acht voorts van belang dat eiser niet eerder problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit. Behoudens de moeder van eiser zijn derden – de Russische autoriteiten daaronder begrepen – niet op de hoogte van de homoseksuele gerichtheid van eiser. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij zich bij terugkomst in Rusland terughoudend op zal opstellen en zijn homoseksualiteit niet openlijk zal uitdragen. Verweerder benadrukt dat dit de eigen verklaring is van eiser en hem dit niet wordt opgedragen door verweerder. Verweerder is verder van mening dat deze verklaring van eiser niet buiten de context is geplaatst. Dat de verklaring is ingegeven door lijfsbehoud en eiser in een ideale wereld wel openlijk uiting zou geven aan zijn homoseksuele gerichtheid, maakt volgens verweerder niet dat aan deze verklaring niet langer belang kan worden gehecht met betrekking tot de vraag of eiser erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer zal worden gezien als homoseksueel. Het gaat immers om de vraag of eiser bij terugkeer zal worden aangemerkt als homoseksueel, aldus verweerder. Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiser, nu hij stelt in Nederland zijn ‘coming out’ te hebben gehad, om die reden als homoseksueel zal worden herkend bij terugkeer. Eiser heeft bovendien op de vraag hoe men aan zijn gedrag kan zien dat hij homoseksueel is, geen concreet antwoord gegeven. Gelet hierop handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem bij terugkeer medische zorg zal worden ontzegd omdat hij homoseksueel is.
7. Eiser heeft in zijn zienswijze van 19 oktober 2016 aangevoerd dat verweerder (opnieuw) verschillende relevante verklaringen van eiser niet bij zijn reactie heeft betrokken. Verweerder is wel ingegaan op de verklaringen van eiser over ‘lijfsbehoud’ en een ‘ideale wereld’, maar niet op zijn verklaringen dat het heel moeilijk zal worden om zijn geaardheid te verbergen, dat men bij terugkeer in Rusland aan hem zal zien dat hij interesse heeft in mannen en dat hij vreest in Rusland te zullen worden uitgescholden en mishandeld vanwege zijn geaardheid. Onduidelijk is waarom verweerder hier niet op is ingegaan. Dit verbaast volgens eiser te meer nu verweerder deze verklaringen in het eerdere besluit van 22 september 2014 geloofwaardig heeft bevonden. Volgens eiser doet daar niet aan af dat hij geen concreet antwoord heeft gegeven op de vraag hoe men in Rusland aan hem zal merken dat hij homoseksueel is. Verweerder is ook niet ingegaan op de andere verklaringen van eiser dat hij problemen verwacht over zijn homoseksualiteit die bekend zal raken bij zijn dierbaren en in zijn woonplaats als hij daar terugkomt en dat hij denkt dat zijn omgeving wel kan vermoeden dat hij homoseksueel is en hij daardoor angst heeft.
8. Ten aanzien van het geconstateerde motiveringsgebrek met betrekking tot de stelling van verweerder dat hiv-besmettingen in Rusland veel voorkomen zodat niet automatisch een (stigmatiserende) link wordt gelegd met homoseksualiteit, overweegt de rechtbank dat verweerder deze stelling in de aanvullende motivering met bronnen heeft onderbouwd en deze bronnen ook heeft bijgevoegd, zodat deze thans voor eiser kenbaar en verifieerbaar zijn. Hoewel de bronnen dateren van na het bestreden besluit, zodat niet geheel duidelijk is waar verweerder zich bij het innemen van deze stelling in het bestreden besluit op heeft gebaseerd, heeft eiser de stelling van verweerder en de (inhoud en gezaghebbendheid van deze) bronnen verder niet betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit gebrek voldoende heeft hersteld.
9. De overige in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met de aanvullende motivering niet hersteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
10. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers asielaanvraag, althans in de aanvullende motivering, kennelijk als uitgangspunt gehanteerd dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij bij terugkeer naar Rusland “te boek zal komen te staan als homoseksueel” dan wel hij “zal worden aangemerkt als homoseksueel”. Los van de vraag op welke wijze verweerder dit beoogt te toetsen zonder het risico te lopen daarbij uit te gaan van een stereotype zienswijze over homoseksuelen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu hij de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig heeft geacht, dient te beoordelen of eiser in dit geval aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar het land van herkomst de toegang tot zorg zal worden geweigerd dan wel hij hierin zal worden beperkt vanwege zijn geaardheid. Of en de mate waarin eiser als homoseksueel herkenbaar is, hoort naar het oordeel van de rechtbank in die beoordeling niet thuis. Ook getuigt de stelling van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer zal worden aangemerkt als homoseksueel, er niet van dat verweerder het element dat eiser homoseksueel is en het element dat eiser met hiv geïnfecteerd is, in onderlinge samenhang, bezien in het licht van de situatie in het land van herkomst, heeft beoordeeld.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, door gewicht toe te kennen aan de verklaring van eiser dat hij bij terugkeer zijn homoseksuele geaardheid niet zal propaganderen, wederom voorbij is gegaan aan het geheel aan verklaringen waar deze verklaring onderdeel van uitmaakt. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, moet uit het geheel aan verklaringen worden opgemaakt dat de verklaring van eiser dat hij zijn homoseksuele geaardheid bij terugkeer naar Rusland niet zal propaganderen is ingegeven door zelfbehoud. De rechtbank overweegt in dit kader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in het arrest van 7 november 2913, in de gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen (de rechtsvoorganger van) verweerder (ECLI:EU:C:2013:720), heeft geoordeeld dat wanneer vast komt te staan dat de betrokkene bij terugkeer naar zijn land van herkomst op grond van zijn homoseksualiteit een reëel risico van vervolging loopt in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn [1] , hem overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn de vluchtelingenstatus moet worden verleend. Met de omstandigheid dat hij het risico kan vermijden door zich bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid terughoudender op te stellen dan een heteroseksueel, dient in dit verband volgens het Hof geen rekening te worden gehouden. Van een asielzoeker mag, ter vermijding van het risico van vervolging, dan ook niet worden verwacht dat hij in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt, aldus het Hof. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2422), volgt dat verweerder bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft, de verklaringen van een vreemdeling moet betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven, dan wel waarom hij zich daarvan zal onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval wel bij zijn beoordeling betrokken dat eiser zijn homoseksualiteit bij terugkeer niet zal propaganderen, maar niet waarom hij dit niet zal doen. Dat, zoals verweerder heeft gesteld, dit de eigen verklaring is van eiser en hem dit niet door verweerder is opgedragen, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat verweerder, door niet bij zijn beoordeling te betrekken waarom eiser zijn homoseksuele gerichtheid bij terugkeer in Rusland niet zal propaganderen, impliciet van eiser verwacht dat hij zich aan zijn eigen verklaring zal houden en zich dus terughoudend zal opstellen, zodat hij niet als homoseksueel herkenbaar zal zijn. Dit is echter juist waartoe eiser bescherming zoekt. Het standpunt van verweerder strookt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet met de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het Hof en de ABRvS.
12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat, hoewel verweerder niet langer vasthoudt aan zijn standpunt dat sprake moet zijn van structurele uitsluiting of beperking van medische zorg, hij ook thans niet inzichtelijk heeft gemaakt wanneer in zijn algemeenheid sprake is van ‘geringe indicaties’ en evenmin handvatten of voorbeelden heeft aangereikt op basis waarvan de rechtbank kan beoordelen of verweerder zich in dit geval op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hem bij terugkeer naar zijn land van herkomst de toegang tot zorg zal worden ontzegd dan wel hij hierin zal worden beperkt vanwege zijn geaardheid.
13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
14. Gelet op de in de tussenuitspraak en de hiervoor geconstateerde gebreken, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Aan het bestreden besluit en de herstelpoging van verweerder kleven te veel gebreken en een nieuwe bestuurlijke lus geeft geen uitzicht op een allesomvattende geschilbeslechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een nieuw besluit dient nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.237,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.