ECLI:NL:RBDHA:2017:1717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
AWB 17/2060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opvang in gezinslocatie en beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese vrouw, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op haar verzoek om opvang in een gezinslocatie voor haarzelf en haar pasgeboren kind. Eiseres had eerder opvang gekregen in een asielzoekerscentrum (AZC) tot zes weken na haar zwangerschap, maar dit recht kwam te vervallen op 12 februari 2017. Eiseres verzocht verweerder om aansluitend opvang te bieden, maar ontving geen tijdige reactie, wat leidde tot het indienen van beroep.

Tijdens de zitting op 9 februari 2017 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 13 februari 2017 om verweerder de kans te geven om opvang te bieden. Uiteindelijk heeft verweerder toegezegd opvang te verlenen, maar eiseres trok haar beroep pas in op 13 februari 2017, met een verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank overwoog dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet continueren van de opvang, omdat zij zich niet had gehouden aan de aanzegging om zich te melden bij het AZC Almelo. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat het eigen handelen van eiseres de opvang in de gezinslocatie onmogelijk maakte. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer] ,
gemachtigde: mr. drs. J.M. Walls,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.E. Jasper.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek aan verweerder om de opvang in een gezinslocatie te continueren.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 17/2061, plaatsgevonden op 9 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T. Michael, tolk in de Amhaarse taal. Aan het einde van de zitting is de zaak aangehouden tot uiterlijk 13 februari 2017.
Per fax van 10 februari 2017 heeft verweerder in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) toegezegd dat aan eiseres en haar kind opvang zal worden verleend in de gezinslocatie van Ter Apel, zodra zij zich daar meldt.
Bij brief van 13 februari 2017 heeft eiseres het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid hierop te reageren.
Op 15 februari 2017 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij heeft op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 opvang gekregen in een asielzoekerscentrum (AZC) tot zes weken na afloop van haar zwangerschap. Bij brief van 18 januari 2017 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) eiseres bericht dat dit recht op opvang op 12 februari 2017 kwam te vervallen. Daarop heeft zij verweerder verzocht om aan zichzelf en aan haar op [geboortedatum 1] geboren kind aansluitend opvang te bieden in een gezinslocatie. Zij beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) waaruit blijkt dat op de Staat de rechtsplicht rust om, waar valt te voorzien dat een moeder niet de middelen zal hebben om voor haar kind te zorgen, voor dat kind in adequate opvang en verzorging te voorzien en daarbij het recht op familie- en gezinsleven met de moeder zoveel mogelijk te eerbiedigen. Daarbij heeft zij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:722) waaruit volgt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het ter zake bevoegde bestuursorgaan is. Nu verweerder niet op dit verzoek van eiseres heeft gereageerd binnen de door haar gestelde termijn, heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
2. Op grond van de dossierstukken en het verhandelde op de zitting van 9 februari 2017 stelt de rechtbank vast dat verweerder nooit heeft willen weigeren eiseres opvang te bieden als bedoeld in voornoemd arrest van de Hoge Raad. De gemachtigde van eiseres heeft evenwel op deze zitting het beroep niet willen intrekken, omdat eiseres nog niet in het bezit was gesteld van een bevestiging van verweerder met daarin het tijdstip waarop zij vanuit het AZC te Almelo wordt overgebracht naar een gezinslocatie. Om verweerder in de gelegenheid te stellen dit alsnog te doen, heeft de rechtbank de zaak tot uiterlijk 13 februari 2017 aangehouden. Daarbij heeft de rechtbank eiseres aangezegd zich direct naar het AZC Almelo te begeven en zich aldaar te melden bij de DT&V.
3. Gebleken is dat verweerder aan eiseres tegemoet is gekomen en haar gemachtigde het beroep alsnog intrekt. Nu gelijktijdig is verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten, is de rechtbank op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bevoegd om – met toepassing van artikel 8:75 van de Awb – van laatstgenoemd verzoek kennis te nemen.
4. Het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb brengt met zich dat in gevallen waarin hangende een beroep wegens niet tijdig beslissen aan de indiener van dat beroep tegemoet wordt gekomen in de regel termen aanwezig zijn om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. In bijzondere omstandigheden kan echter van deze stelregel worden afgeweken.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Tijdens de zitting van 9 februari 2017 heeft verweerder gesteld dat eiseres op 30 januari 2017 definitief uit het AZC Almelo is vertrokken. Deze stelling is onderbouwd met twee door verweerder overgelegde documenten, te weten een ‘Bericht van vertrek’ van de korpschef van de Politie Oost-Nederland en een uittreksel uit het computersysteem van het COA. Eiseres heeft gesteld dat deze registratie slechts zou zijn gebaseerd op het tweemaal niet voldoen aan de meldplicht. Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat dit pas plaatsvindt als tweemaal door het personeel ter plekke is gecontroleerd of de betreffende vreemdeling daadwerkelijk feitelijk is vertrokken. Ook heeft verweerder toegelicht dat in aanloop naar de zitting is getracht om met eiseres in contact te treden, teneinde haar te kunnen vertellen dat de opvang voor haarzelf en haar pasgeboren kind zou worden gecontinueerd, maar dat dit niet is gelukt omdat zij onvindbaar was. De gemachtigde van eiseres heeft daar tegenover gesteld dat eiseres de toegang tot het AZC Almelo zou zijn geweigerd ‘omdat zij geen asielzoeker zou zijn’. Nog daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd, heeft verweerder naar voren gebracht dat het eiseres vrij staat op eigen titel naar het Aanmeldcentrum Ter Apel te gaan en zich aldaar te melden om met haar pasgeboren kind naar een gezinslocatie te worden gebracht. Hiervan heeft eiseres echter geen gebruik gemaakt of willen maken. Bij het aanhouden van de zaak is eiseres daarom uitdrukkelijk aangezegd zich te melden op het AZC Almelo teneinde de overdracht naar een gezinslocatie vanaf die plek met de daartoe aangewezen medewerker van de DT&V te kunnen effectueren. Eiseres heeft zich, zo blijkt uit het schrijven van verweerder van 14 februari 2017, niet aan deze aanzegging gehouden. Daarom verzet verweerder zich tegen een proceskostenveroordeling.
6. Gelet op het voorgaande is het continueren van opvang in een gezinslocatie door het eigen handelen van eiseres onmogelijk gemaakt. Die omstandigheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat in deze zaak moet worden afgezien van het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending ervan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.