ECLI:NL:RBDHA:2017:16763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
09/842401-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bezit van marihuana met blijvende gevolgen voor slachtoffer

Op 27 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 7 juni 2016 met zijn scooter op een voetganger, [slachtoffer 1], is ingereden. Door deze aanrijding heeft [slachtoffer 1] blijvend letsel opgelopen, waaronder een gebroken scheenbeen en andere verwondingen, waardoor zij invalide is geraakt. De rechtbank heeft het handelen van de verdachte gekwalificeerd als zware mishandeling. Daarnaast had de verdachte 1841 gram marihuana in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De verdachte is vrijgesproken van de beroving van een iPhone, en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/842401-16 en 09/203506-16 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 27 september 2017
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.B. Spaargaren, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Dagvaarding I
Aan de verdachte is onder parketnummer 09/842401-16 - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juni 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [ slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een scooter (met hoge snelheid) in te rijden op die [ slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te 's-Gravenhage aan [ slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen ter hoogte van de knie (een "tibiaplateau fractuur) en/of diverse kneuzingen op het lichaam en/of beschadigde en/of verschoven borstimplantaten, heeft toegebracht door (na kalm beraad en rustig overleg) opzettelijk met een scooter (met hoge snelheid) in te rijden op die [ slachtoffer 1] ;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [ slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (na kalm beraad en rustig overleg) met een scooter (met hoge snelheid) is ingereden op die [ slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 1 oktober tot en met 26 oktober 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.841 gram, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (telkens) meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van (telkens) hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of marihuana, zijnde hasjiesj en/of marihuana een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Dagvaarding II
Aan de verdachte is onder parketnummer 09/203506-16 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2015 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tasje (met inhoud) en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( onverhoeds) beetpakken van dei [slachtoffer 2] en/of
- het tegen de grond werken van die [slachtoffer 2] en/of
- het (meermalen) schoppen tegen de buik en/of de benen van die [slachtoffer 2] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 mei 2015 te 's-Gravenhage, een goed, te weten een mobiele telefoon (type iPhone 6) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Dagvaarding I
Feit 1
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd van hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat weliswaar genoegzaam is gebleken dat verdachte zijn opzet, in voorwaardelijk zin, gericht heeft gehad op de aanrijding van aangeefster, maar dat – bij gebrek aan concrete informatie over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden- bewijs ontbreekt dat de kans, dat zij door deze aanrijding zou kunnen komen te overlijden, aanmerkelijk is geweest.
Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring geconcludeerd, aangezien uit het dossier blijkt dat verdachte zijn opzet, in voorwaardelijk zin, gericht heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster en zij ook daadwerkelijk ernstig letsel heeft opgelopen.
Feit 2
De officier van justitie heeft, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, tot bewezenverklaring geconcludeerd van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Dagvaarding II
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat uit de verklaringen van aangever en uit de getuigenverklaringen van de moeder en zus van aangever genoegzaam blijkt dat er daadwerkelijk een beroving heeft plaatsgevonden, terwijl de sim-kaart van verdachte kort na de beroving in de bij die beroving buit gemaakte telefoon van aangever zat. Naar het oordeel van de officier van justitie kan het niet anders zijn dan dat verdachte anderen heeft ingeschakeld om aangever te beroven, waarna hij de telefoon van aangever heeft gebruikt. De officier van justitie concludeert dan ook dat verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, heeft schuldig gemaakt aan beroving van aangever.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Dagvaarding I
Feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem primair en subsidiair ten laste feiten vrijgesproken moet worden, aangezien opzet op de aanrijding, al dan niet in voorwaardelijk zin, niet kan worden bewezen. De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte steeds heeft verklaard dat de aanrijding een ongeluk was, omdat hij aangeefster alleen wilde laten schrikken en hij nog tijdig wilde remmen, maar dat zijn voorwiel blokkeerde. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat het niet aannemelijk is dat verdachte zichzelf en de bijrijdster bloot heeft willen stellen aan de kans dat zij zelf, door de aanrijding, letsel zouden oplopen. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat, mocht de rechtbank opzet wel aannemen, er door de aanrijding, gelet op de snelheid waarmee verdachte reed, geen aanmerkelijke kans was op de dood van aangeefster, zodat verdachte ook om die reden dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde. Ten aanzien van de vraag of door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster is ontstaan, zoals verdachte subsidiair ten laste is gelegd, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de raadsman daarover nog opgemerkt dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen, omdat het voorval zich in korte tijdspanne heeft afgespeeld en verdachte aldus onvoldoende tijd heeft gehad om zich over de gevolgen te beraden.
Feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Dagvaarding II
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van hetgeen hem primair ten laste is gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien er gerechtvaardigde twijfel kan bestaan over de betrouwbaarheid van de aangifte en daarnaast het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte, al dan niet samen met anderen, betrokken is geweest bij de beroving van aangever. Ook heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde, nu op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat het verdachte is geweest die de telefoon van aangever op enig moment in zijn bezit heeft gehad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Dagvaarding I [1]
Feit 1
De volgende feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen derhalve dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 7 juni 2016 is [ slachtoffer 1] (hierna: [ slachtoffer 1] ) aangereden door een man op een scooter. [ slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij die dag met haar hondje in de Keizerstaat in Den Haag liep toen er een man op een scooter heel hard aan kwam rijden. Toen zij de man op zijn rijgedrag aansprak, ontstond er een woordenwisseling, waarna de man wegreed. Korte tijd later reed de man op de scooter weer langs, waarop [ slachtoffer 1] hem weer aansprak. De man zei: “Ik kom zo terug”. Kort daarop kwam de man op de scooter, met een meisje achterop, vol gas aanrijden en reed in een rechte lijn op [ slachtoffer 1] af. [ slachtoffer 1] kon niet wegspringen en werd door de scooter geraakt. [2] Bij [ slachtoffer 1] zijn diverse kneuzingen op het lichaam, een gebroken scheenbeen ter hoogte van de knie (een tibiaplateau fractuur) en beschadigde/verschoven borstimplantaten geconstateerd. [3] Door de blijvende gevolgen van het letsel aan de knie kan [ slachtoffer 1] geen lange afstanden meer lopen, kan zij niet meer traplopen, heeft zij noodgedwongen moeten verhuizen en is zij aangewezen op een scootmobiel. [4] Verdachte heeft erkend dat hij de man op de scooter was die [ slachtoffer 1] heeft aangereden. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij op [ slachtoffer 1] is afgereden omdat hij haar wilde laten schrikken, maar dat, toen hij wilde remmen, zijn voorwiel blokkeerde waardoor hij een aanrijding niet meer kon voorkomen.
De vraag die voorligt is of verdachte, op basis van de feiten die hem ten laste zijn gelegd, een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, hoe zijn handelen gekwalificeerd moet worden.
Primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [ slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Subsidiair
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [ slachtoffer 1] .
[ slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij voor de laatste keer terug was gekomen, hard en in een rechte lijn op haar afreed, dat zij door de scooter werd geraakt, dat zij door de lucht vloog en met een klap op de grond terecht kwam. [6] Door [getuige 1] , die op het moment van de aanrijding bij verdachte achterop de scooter zat, is verklaard dat verdachte hard reed en met volle toeren recht op [ slachtoffer 1] afreed. [7] Ook [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte hard reed, dat hij een klap hoorde en vervolgens (onder andere) [ slachtoffer 1] op de grond zag liggen. [8]
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verdachte - op zijn minst genomen - zijn opzet in voorwaardelijke zin gericht gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [ slachtoffer 1] . Dat verdachte, voordat hij [ slachtoffer 1] raakte, geremd zou hebben, zoals hij heeft verklaard, maakt dit niet anders. Immers, al zou verdachte [ slachtoffer 1] alleen hebben willen laten schrikken en op het laatste moment geremd hebben voordat hij haar aanreed, dan nog heeft hij door op die manier doelbewust met een scooter op [ slachtoffer 1] af te rijden willens en wetens de kans aanvaard dat het anders zou lopen en hij [ slachtoffer 1] zou raken, waardoor zij (zwaar) letsel op zou kunnen lopen. Die kans was reeds aanmerkelijk, nu verdachte gemotoriseerd was en [ slachtoffer 1] niet. De handelingen van verdachte kunnen naar haar uiterlijke verschijningsvorm ook niet anders worden opgevat dan dat verdachte bereid was ook een eigen val en eventueel letsel op de koop toe te nemen. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
De vraag hoe hard precies verdachte met de scooter heeft gereden op het moment van de aanrijding, is daarbij van ondergeschikt belang. Ook uitgaande van de door verdachte zelf genoemde 25 à 30 km per uur, is dat voor een voetgangersgebied (en een aanrijding met een voetganger) een hoge snelheid. Nu [ slachtoffer 1] door de aanrijding, blijkens haar schriftelijke slachtofferverklaring, blijvend invalide is geraakt, dient van zwaar lichamelijk letsel te worden gesproken.
Voorbedachten rade?
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [ slachtoffer 1] , dient zij de vraag te beantwoorden of bij het handelen van verdachte sprake is geweest van voorbedachten rade, zoals hem ten laste is gelegd.
Conform bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt wanneer verdachte besloten heeft om hard op [ slachtoffer 1] af te rijden en of hij dan voldoende tijd heeft gehad om zich over gevolgen van zijn handelen te beraden. Weliswaar heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte, vlak voor de aanrijding, zei: “Ik wist niet anders te doen dan op haar in te rijden”, maar een dergelijke opmerking - juist omdat deze vlak voor de aanrijding zou zijn geuit, waarbij het gebruik van de verleden tijd opmerkelijk is - sluit nog niet uit dat verdachte pas kort voor de aanrijding tot zijn besluit is gekomen en dus in een gemoedsopwelling heeft gehandeld. Datzelfde geldt voor zijn opmerking tegen [ slachtoffer 1] : “Ik kom zo terug”. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het strafverzwarende element van handelen met voorbedachten rade.
Feit 2
Aangezien verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/842401-16 onder 2 ten laste gelegde feit (het aanwezig hebben van marihuana) heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 29 november 2016, met bijlage, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier (ongenummerd);
  • het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing | Narcotica d.d. 2 november 2016 (blz. 322 en 323);
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2017.
Dagvaarding II
Primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem primair ten laste is gelegd. In het dossier bevinden zich immers geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte (een van) de perso(o)n(en) is geweest die aangever [slachtoffer 2] heeft beroofd, noch dat verdachte daartoe met anderen heeft samengewerkt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Subsidiair
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de heling van de telefoon van aangever [slachtoffer 2] , nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte de persoon is geweest die de gestolen telefoon op enig moment in handen heeft gehad.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende overwegingen.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de Iphone van aangever op 2 mei 2015 vanaf 02:43 uur in gebruik was met telefoonnummer [nummerreeks] . Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer staat op naam van [verdachte] , [adres] . Echter, dat verdachte met deze persoon bedoeld wordt kan niet zondermeer worden aangenomen, aangezien de vader van verdachte ook de voorletter [voorletter] . (van “ [naam] ”) heeft en op hetzelfde adres woont. Ook andere gegevens in het dossier wijzen op mogelijke betrokkenheid van anderen. Opmerkelijk is immers dat er tussen 12 mei 2015 en 11 juni 2015 veelvuldig contact is geweest tussen de gestolen Iphone van aangever en het telefoonnummer [nummerreeks] , welk nummer blijkens het dossier op naam van verdachte staat en zonder verder onderzoek naar wie die telefoons heeft gebruikt - welk onderzoek ontbreekt - niet te verklaren is waarom verdachte naar zijn eigen telefoonnummer zou bellen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/842401-16 )
1. ten aanzien van subsidiair:
hij op 7 juni 2016 te 's-Gravenhage aan [ slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen ter hoogte van de knie (een "tibiaplateau fractuur") en diverse kneuzingen op het lichaam en beschadigde en/of verschoven borstimplantaten, heeft toegebracht door opzettelijk met een scooter met hoge snelheid in te rijden op die [ slachtoffer 1] ;
2.
hij in de periode
22oktober tot en met 26 oktober 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.841 gram marihuana, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 44 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij bij het berekenen van de strafmaat is uitgegaan van een gevangenisstraf van 36 maanden voor de zware mishandeling met voorbedachten rade van [ slachtoffer 1] , een gevangenisstraf van 6 maanden voor het door haar bewezen geachte medeplegen van de straatroof en een gevangenisstraf van 2 maanden voor het bezit van de marihuana.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte de goede weg is ingeslagen en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze weg zal doorkruisen. De raadsman heeft dan ook verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en daaraan gekoppeld de door de Reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich zonder noemenswaardige aanleiding schuldig gemaakt aan een zware mishandeling van [ slachtoffer 1] . Hij heeft haar opzettelijk met een scooter aangereden, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waardoor zij blijvend invalide is geraakt. Verdachtes rijgedrag, zonder rijbewijs en in een voetgangersgebied, terwijl hij een meisje achterop de scooter had zitten, is in hoge mate onverantwoordelijk en zorgwekkend te noemen. Met zijn handelen heeft verdachte bovendien het leven van [ slachtoffer 1] voorgoed negatief veranderd. Uit haar slachtofferverklaring blijkt duidelijk welke verstrekkende gevolgen dit incident voor haar heeft gehad. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan.
Ook heeft verdachte bijna twee kilo marihuana aanwezig gehad. Gelet op de hoeveelheid moet deze marihuana bestemd zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. Marihuana is een voor de volksgezondheid schadelijke stof en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Marihuanabezit in deze hoeveelheid draagt bij aan economisch illegale activiteiten waarmee op een gemakkelijke wijze aanzienlijke winsten kunnen worden geboekt. Ook dit wordt verdachte aangerekend, temeer omdat uit een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 14 augustus 2017 blijkt dat hij eerder voor een Opiumdelict is veroordeeld. Kennelijk heeft hij uit deze eerdere veroordeling geen lering getrokken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Reclassering van 7 september 2017. Daaruit blijkt dat verdachte inmiddels zijn opleiding heeft afgemaakt, dat hij is doorgestroomd naar een hoger niveau, dat aan zijn schulden wordt gewerkt en dat hij veranderd gedrag heeft laten zien. Anderzijds blijkt uit het rapport ook dat verdachte nog niet voldoende nadenkt over de gevolgen van de beslissingen die hij neemt en dat hij meer nodig heeft dan de toezichtgesprekken om hem meer inzicht te laten verkrijgen in oorzaak en gevolg situaties. De Reclassering adviseert dan ook om aan een eventueel voorwaardelijk op te leggen strafdeel de bijzonders voorwaarden van een meldplicht en deelname aan de gedragstraining CoVa te verbinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de Reclassering op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank neemt de bevindingen in het rapport dan ook over. Hoewel uit het rapport blijkt dat verdachte op de goede weg is en dat hij aan zijn toekomst werkt, zal er eerst moeten worden afgerekend met de feiten uit het verleden. De rechtbank is van oordeel dat op deze feiten, gelet op de ernst en impact, niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van langere duur. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank heeft bevonden dat het letsel van [ slachtoffer 1] is aan te merken als zeer zwaar lichamelijk letsel, aangezien zij blijvend invalide is. Bij dergelijk ernstig letsel, en indien gepleegd met een wapen, zoals een scooter, is een gevangenisstraf van één jaar het uitgangspunt. Daarbij komen dan nog de oriëntatiepunten die gelden voor het bezit van een forse hoeveelheid marihuana. Voor een taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit, is geen ruimte.
Alles overwegende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De straf valt aanzienlijk lager uit dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder bewezen verklaart dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, als stevige stok achter de deur. De rechtbank zal daaraan de voorwaarden verbinden die door de Reclassering zijn voorgesteld.

7.De vordering van de benadeelde partij (dagvaarding II)

[naam] heeft zich namens [slachtoffer 2] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 804,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot afwijzing van de vordering voor
het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte van het ten laste gelegde feit, zowel in de primaire en subsidiaire vorm en waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 57, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer
09/842401-16onder
feit 1 primairten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer
09/203506-16onder
primair en subsidiairten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer
09/842401-16onder
feit 1 subsidiairen
feit 2ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3
onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich zal (blijven) melden bij Stichting Reclassering Nederland op het adres
Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, indien en zolang de Reclassering dat
noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan de gedragstraining CoVa of een soortgelijke interventie, indien en zolang de Reclassering dat noodzakelijk acht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mr. M. van Seventer, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 4 t/m 471)
2.Proces-verbaal van aangifte van [ slachtoffer 1] d.d. 9 juni 2016, blz. 62 en 63
3.Geschrift, te weten een Bezoekrapport Van der Toorn Personenschade, d.d. 24 juni 2016, blz. 83-89
4.Geschrift, te weten een schriftelijke slachtofferverklaring van [ slachtoffer 1] , d.d. 21 augustus 2017
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 13 september 2017
6.Proces-verbaal van aangifte van [ slachtoffer 1] d.d. 9 juni 2016, blz. 63
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 10 januari 2017, punt 7 en punt 32
8.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , d.d. 18 oktober 2016, blz. 113 (onderaan) en 114 (bovenaan)