ECLI:NL:RBDHA:2017:16758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
SGR 16/7575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijstandsuitkering en beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens

Op 29 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Jethoe, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mevr. mr. M. Mos. Eiser had op 7 april 2016 verzocht om een afschrift van zijn volledige dossier met betrekking tot een afgewezen verzoek om bijstandsuitkering. Dit verzoek was gedaan in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verweerder heeft op 1 augustus 2016 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 24 februari 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het verzoek niet duidelijk maakte dat eiser informatie over zijn persoonsgegevens verlangde. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser vooral gericht was op het verkrijgen van documenten in het kader van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 16/7575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser (gemachtigde: mr. R. Jethoe),

en
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,verweerder (gemachtigde: mevr. Mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij brief van 11 april 2016 heeft verweerder een kopie van (een deel van) eisers dossier aan eisers gemachtigde toegezonden.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1
Eiser heeft op 7 april 2016 verzocht om een afschrift van het volledige dossier met betrekking tot zijn (afgewezen) verzoek om een bijstandsuitkering voqr levensonderhoud, waarbij eiser zich beroept op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij brief van 11 april 2016 heeft verweerder het verzoek afgehandeld door het toezenden van de gevraagde documenten. Eiser heeft op 14 april 2016 bezwaar gemaakt omdat niet alle documenten zijn overgelegd. Bij bestreden besluit van 1 augustus 2016 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, stellende dat de brief van 11 april 2016 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is en derhalve niet vatbaar is voor bezwaar.
Op 5 augustus 2016 heeft eiser aangegeven zich hiermee niet te kunnen verenigen. Voorts heeft eiser verweerder in gebreke gesteld op grond van 4:17, derde lid, van de Awb.
zaaknummer: SGR AWB 16/7575
2
Verweerder heeft bij brief van 8 augustus 2016 zich op het standpunt gesteld dat voorgaande brief van
5augustus 2016 dient te worden aangemerkt als een beroepschrift en derhalve zal worden doorgezonden naar de rechtbank.
Bij brief van 10 augustus 2016 heeft eiser aangegeven dat de doorzending onjuist is. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat met de brief van 8 augustus 2016 de ontvangst van de ingebrekestelling is bevestigd en de termijn is ingegaan.
Bij besluit van 11 augustus 2016 (besluit op ingebrekestelling) heeft verweerder eiser niet­ ontvankelijk verklaard in zijn ingebrekestelling. Daartoe is overwogen dat reeds bij brief van 11 april 2016 aan het verzoek om informatie van 7 april 2016 is voldaan. Voorts is met de bestreden beslissing van 1 augustus 2016 is de bezwaarprocedure afgehandeld. Derhalve heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een aanvraag óf bezwaarschrift waarop nog een beslissing moet worden genomen.
2. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat het bezwaarschrift ten onrechte niet- ontvankelijk is verklaard. Subsidiair stelt eiser dat verweerder niet (tijdig) heeft beslist op de aanvraag van 7 april 2016 in het kader van de Wbp.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een verzoek op grond van de Wbp. Uit het verzoek kan namelijk niet opgemaakt worden dat eiser wenste dat verweerder hem zou meedelen of hem betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt. Om die reden is er geen sprake van een aanvraag in de zin van de Awb, zodat het uitblijven van een reactie op die aanvraag geen besluit in de zin van rtikel 1:3 van de Awb is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de brief van eiser van
5augustus 2016 heeft aangemerkt als een beroepschrift en heeft doorgezonden naar de rechtbank. Immers in deze brief heeft eiser aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing op zijn bezwaar van 1 augusfus 2016. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
4.2.
Uit het verzoek van eiser van 7 april 2016 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiser aan verweerder verzoekt hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Uit de tekst van het verzoek blijkt duidelijk dat eiser een afschrift wenst te ontvangen van het volledige dossier dat betrekking heeft op de beschikking van 4 april 2016 betreffende zijn uitkeringsaanvraag, welke beschikking eiser ook bij dit verzoek heeft gevoegd. Ook uit het bezwaarschrift kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat eiser zijn volledige dossier wenst te ontvangen met betrekking tot de beschikking van 4 april 2016. Voorts heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat er een procedure loopt met betrekking tot de afwijzing van de uitkeringsaanvraag. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat eiser stukken wenste op te vragen in het kader van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag en dat dit verzoek ziet op de in artikel 7:4 van de Awb genoemde op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank overweegt voorts dat in voornoemde stukken de enkele verwijzing naar de Wbp niet maakt dat het verzoek ook op grond van die wet zou moeten worden opgevat.
Gelet op het voorgaande bestond geen aanleiding het verzoek aan te merken als verzoek op grond van de Wbp. Het verzoek was derhalve geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar openstaat. Verweerde heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
zaaknummer: SGR AWB 16/7575
3
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Th. van Maurik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

31 MRT 2017

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.