ECLI:NL:RBDHA:2017:16741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
6302712 RL EXPL 17-22745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Immuniteit van jurisdictie in arbeidszaak tegen de Mexicaanse ambassade

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer van de Mexicaanse ambassade, loondoorbetaling na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter te Den Haag moest beoordelen of de staat Mexico zich kon beroepen op immuniteit van jurisdictie. De eiser stelde dat zijn ontslag niet rechtsgeldig was, omdat hij geen ontslag had genomen en de ambassade geen schriftelijke bevestiging van het ontslag had gegeven. De kantonrechter oordeelde dat de immuniteit van rechtsmacht niet van toepassing was, omdat de staat Mexico handelingen had verricht waarbij hij op gelijke voet met de eiser een rechtsbetrekking was aangegaan. De kantonrechter wees het beroep op immuniteit af en oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en veroordeelde de staat Mexico tot betaling van het loon, vakantiegeld en ziektekostenpremies, evenals de wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 1 november 2017.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr: 6302712 RL EXPL 17-22745
1 november 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. Ch.M. van Beuningen,
(toevoegingsnummer 3JR9349),
tegen
1. de staat
Verenigde Mexicaanse Staten, in het bijzonder diens
Minister van Buitenlandse Zaken,
gevestigd te Mexico,
gedaagde,
gemachtigde: de heer [naam gemachtigde] , namens de heer [gedaagde] ,

2 [gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Partijen worden aangeduid als [eiser] , de staat Mexico en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 5 september 2017, met producties,
- de fax van mr. Van Beuningen van 16 oktober 2017, met als bijlage productie 1,
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 17 oktober 2017 gemaakte aantekeningen van de griffier en de pleitnota’s van de gemachtigden van de verschenen partijen.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen [eiser] in persoon, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd en namens [gedaagde] : de heer [naam gemachtigde] , vergezeld van mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] .
1.3.
Vervolgens is de datum voor vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1978, is sinds 1 juni 2008 in dienst van de ambassade van Mexico te Den Haag (hierna: de ambassade) in de functie van administratief medewerker, tegen een aanvangssalaris van € 1.530,13 bruto per maand. Artikel 7, 8 en 9 van de arbeidsovereenkomst verklaren Nederlands ontslagrecht van toepassing. Het dienstverband van 40 uur per week gold voor de duur van drie maanden en eindigde op 1 september 2008 met de mogelijkheid tot verlenging.
2.2.
In een aan de overeenkomst gehechte door [eiser] en de heer [betrokkene 3] , voormalig ambassadeur (namens de ambassade) ondertekend addendum verklaart, in Nederlandse beëdigde vertaling:
(…) Zonder afbreuk te doen aan hetgeen vermeld in deze clausule, kan “DE AMBASSADE” de arbeidsrelatie met nog twee periodes verlengen. Indien dit in het belang is van “DE AMBASSADE”, kan het contract bij het verstrijken van de derde termijn nog eenmaal worden verlengd. Overeenkomstig de Nederlandse arbeidswetgeving, wordt, bij het in werking treden van deze laatste verlenging, de arbeidsrelatie aangegaan voor onbepaalde tijd.”
2.3.
Op 1 september 2008 hebben [eiser] en de heer [betrokkene 3] een identieke overeenkomst ondertekend met gelijkluidend addendum, met een arbeidsduur 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2009, met mogelijkheid tot verlenging.
2.4.
Op 12 oktober 2012 is voor de duur van een jaar een nieuwe, in het Engels
geredigeerde, arbeidsovereenkomst ondertekend. Ditmaal ondertekende de toen nieuw
aangetreden ambassadeur de heer [betrokkene 4] namens de ambassade en is [eiser] aangesteld tot butler ter residentie van [gedaagde] te Wassenaar. De considerans van deze overeenkomst vermeldt:
(...) the, Embassy can immediately terminate this Contract of employment without any responsibilities on its part (...).
2.5.
Op 1 september 2013, respectievelijk 2014, 2015 en laatstelijk 15 augustus 2016 zijn identieke arbeidsovereenkomsten ondertekend steeds voor de duur van een jaar, de laatste eindigende van rechtswege tegen 1 september 2017 (producties 4 t/m 7). Het salaris was inmiddels gestegen tot € 1.680,90 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld. [eiser] werd tevens een ziektekostenverzekering vergoed van € 164,79 per maand.
2.6.
Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt onder meer dat ieder der partijen de overeenkomst tussentijds kan opzeggen onder voorwaarde dat die schriftelijk geschiedt, tegen het einde van een kalendermand en met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
2.7.
Begin juni 2017 heeft de heer [betrokkene 4] zijn post verlaten en is hij opgevolgd door [gedaagde] .
2.8.
Op 12 juni 2017, daags voor diens vertrek met vakantie, is [eiser] ontboden bij het waarnemend hoofd van de diplomatieke missie, de minister raad [betrokkene 5] . Bijgestaan door de tweede secretaris, tevens hoofd juridische zaken [naam gemachtigde] werd [eiser] medegedeeld dat krachtens een nieuwe sedert 2015 van kracht zijnde regeling de arbeidsovereenkomst eindigde in verband met het vertrek van de voormalig ambassadeur, de heer [betrokkene 4] . [eiser] moest zijn
vakantie opnemen, de maand juni 2017 zou worden uitbetaald en het dienstverband eindigde per 31 augustus 2017. Deze mededeling is ondanks een verzoek daartoe niet schriftelijk bevestigd door de ambassade.
2.9.
Bij brief, tevens e-mail van 30 juni 2017 heeft [eiser] geprotesteerd tegen het aangezegde ontslag, aangeboden het werk te hervatten en doorbetaling van loon gevorderd.
2.10.
[eiser] heeft een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV wil een ontslagbrief zien die [eiser] niet krijgt van de ambassade.

3.Vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en uitvoerbaar bij voorraad – dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding:
1. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van het loon van € 1.680,90 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld en verhoogd met de vergoeding van de premies ziektekostenverzekering, te verhogen met 50% te betalen met ingang van 1 juli 2017 totdat in hoogste instantie is bepaald dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
2. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van iedere maand sedert 1 juli 2017 dat gedaagden in verzuim zijn;
3. gedaagden veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij geen ontslag heeft genomen en dat het door de ambassade gegeven ontslag niet rechtsgeldig is.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover relevant ingegaan.

4.Beoordeling

Immuniteit van jurisdictie
4.1.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de kantonrechter in onderhavige zaak rechtsmacht toekomt.
4.2.
Aan de Nederlandse rechter komt in beginsel rechtsmacht toe op grond van artikel 6, aanhef en onder b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt beperkt door artikel 13a Wet algemene bepalingen. Dit artikel bepaalt dat de rechtsmacht wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen. De staat Mexico heeft gesteld dat in onderhavige zaak sprake is van een erkende uitzondering, te weten het privilege van een soevereine staat van immuniteit van rechtsmacht. [eiser] heeft van zijn kant gesteld dat de staat Mexico in dit geval geen beroep toekomt op de staatsimmuniteit, omdat die immuniteit beperkt wordt op grond van het internationaal gewoonterecht. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen typisch overheidshandelen en handelingen waarbij de overheid op gelijke voet optreedt met derden. In onderhavig geval treedt de staat Mexico op als werkgever en kwalificeren de handelingen die hij ten aanzien van [eiser] verricht niet als typisch overheidshandelen, maar betreft het handelingen waarbij hij op gelijke voet optreedt met derden, aldus [eiser] .
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De immuniteit van rechtsmacht strekt zich in beginsel uit tot handelingen die een staat verricht in de uitoefening van zijn overheidstaak, de zogenaamde acta iure imperii, en niet tot gevallen waarin een staat op de voet van gelijkheid rechtsbetrekkingen is aangegaan met particulieren, de zogenaamde acta iure gestionis. Voorts kan een handeling, ook als zij privaatrechtelijk van aard is, niettemin worden bestreken door het immuniteitsprivilege, indien de handeling is verricht in verband met de uitoefening van de publiekrechtelijke taak van de vreemde staat.
4.5.
Beslissend bij de vraag of de handeling van de vreemde staat het karakter heeft van een overheidshandeling, is volgens de Hoge Raad de aard, niet het motief van de handeling (HR 28 mei 1993, NJ 1994, 329). De kwalificatievraag wordt, tenzij bij een forumstaat en de vreemde staat bindend verdrag anders is bepaald, beslist aan de hand van de opvattingen van de forumstaat. Niet is gebleken van een tussen Nederland en de staat Mexico ter zake geldend verdrag.
4.6.
Artikel 11 lid 1 van het VN-verdrag United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
1. Unless otherwise agreed between the States concerned, a State cannot invoke immunity from jurisdiction before a court of another State which is otherwise competent in a proceeding which relates to a contract of employment between the State and an individual for work performed or to be performed, in whole or in part, in the territory of that other State.
4.7.
De in Nederland geldende volkenrechtelijke opvattingen over arbeidsrechtelijke verhoudingen kunnen worden afgeleid uit het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6673). Kort gezegd neemt de Hoge Raad in dat arrest tot uitgangspunt dat artikel 11 lid 1 van het VN-verdrag de geldende Nederlandse opvatting weergeeft, namelijk dat de immuniteit van rechtsmacht niet strekt tot handelingen waarin de staat op voet van gelijkheid rechtsbetrekkingen aangaat met particulieren, zeker niet indien die particulieren geen publiekrechtelijke handelingen verrichten ten behoeve van de vreemde staat. Gesteld noch gebleken is dat van dat laatstgenoemde sprake is.
4.8.
Op grond van het voorgaande wijst de kantonrechter het beroep van de staat Mexico op de immuniteit van jurisdictie af. De staat Mexico heeft in onderhavige zaak immers handelingen verricht waarbij hij op de voet van gelijkheid een rechtsbetrekking met [eiser] is aangegaan. De kantonrechter heeft rechtsmacht en komt toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Toepasselijk recht
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat op de eerste arbeidsovereenkomsten van [eiser] Nederlands recht van toepassing is verklaard, zodat de vorderingen in verband met die arbeidsovereenkomsten naar Nederlands recht moeten worden beoordeeld.
Betekening dagvaarding
4.10.
[eiser] stelt een vordering in tegen de staat Mexico en [gedaagde] . Hoewel de arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan door de ambassade geldt dat de ambassade geen rechtspersoonlijkheid heeft, zoals ook volgt uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. De ambassade wordt rechtsgeldig vertegenwoordigd door [gedaagde] , maar deze laatste is daarmee nog geen contractspartij.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in dienst was bij de ambassade. De ambassade kan op grond van het Verdrag van Wenen echter niet opgeroepen worden. Het verzoek dient zich dan ook te richten tot het land welke de ambassade vertegenwoordigt, in onderhavig geval de staat Mexico. Daarmee staat tevens vast dat [eiser] in zijn vordering tegen [gedaagde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en deze vordering zal worden afgewezen, zodat de verdere beoordeling van die vordering achterwege kan blijven.
4.12.
De staat Mexico heeft als verweer gevoerd dat de dagvaarding niet op de juiste wijze is betekend. De staat Mexico had moeten worden gedagvaard conform het Haags Betekeningsverdrag 1965 en dat is volgens hem niet gebeurd. [eiser] heeft daarentegen aangevoerd dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend aan het adres van de voormalig advocaat van gedaagden, nu deze advocaat de gemachtigde van [eiser] had bericht dat de kort geding dagvaarding aan zijn kantoor mocht worden betekend.
4.13.
De kantonrechter stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 2 februari 1996, NJ 1997, 26 (Nieuwersteeg/Colonia) heeft geoordeeld dat wanneer een buiten Nederland verblijvende gedaagde specifiek voor de betekening van de dagvaarding in Nederland op voet van artikel 1:15 BW woonplaats heeft gekozen, dat dan – naast betekening dan die gekozen woonplaats – niet ook nog eens de route van het Haags Betekeningsverdrag 1965 behoeft te worden gekozen. Artikel 115 lid 3 Rv bepaalt dat indien een gedaagde in Nederland geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft, de termijn van dagvaarding in afwijking van het eerste en tweede lid ten minste een week is, indien het exploot in Nederland wordt gedaan aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats.
4.14.
[eiser] stelt dat van een woonplaatskeuze sprake is. Zijn gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat [eiser] is ontslagen, telefonisch is benaderd door advocaat mr. W.O. Russell te Amsterdam (hierna: Russell), die stelde op te treden namens gedaagden. De gemachtigde stelt dat hij met Russell onderhandelingen heeft gevoerd over een minnelijke regeling. Toen dat niet tot resultaat leidde, heeft de gemachtigde aan Russell gevraagd of hij de dagvaarding aan het adres van Russell mocht betekenen. Daarop heeft Russell op 5 september 2017 per e-mail, met als onderwerp ‘Mexico / [eiser] ’ bericht:
Amice,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist bevestig ik u hierbij dat de dagvaarding Kort Geding aan mijn kantoor kan worden betekend.
4.15.
Ter zitting hebben gedaagden erkend dat Russell als honorair consul van de staat Mexico heeft opgetreden, maar betwisten zij dat Russell als zodanig bevoegd was om aan de gemachtigde van [eiser] te berichten dat in verband met het uitbrengen van de dagvaarding in kort geding namens gedaagden woonplaats werd gekozen op zijn adres.
4.16.
In dit verband is van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 28 november 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AM2314). In die uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een rechtsgeldige woonplaatskeuze als bedoeld in artikel 1:15 BW kan worden gedaan door een daartoe gevolmachtigd vertegenwoordiger, omdat volmachtverlening in het onderhavige geval op grond van artikel 3:60 lid 1 in verbinding met artikel 3:79 BW mogelijk is. Tevens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bevoegdheid van de betreffende advocaat niet hoeft te blijken uit een door de volmachtgever ondertekend schriftelijk stuk.
4.17.
In de onderhavige zaak heeft Russell bij e-mail van 5 september 2017 verklaard dat de dagvaarding van dit kort geding op zijn kantoor mocht worden betekend. Bovendien heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard dat Russell zich als advocaat van gedaagden op 29 augustus 2017 telefonisch bij hem heeft gemeld en met hem inhoudelijke schikkingsonderhandelingen heeft gevoerd. Zo heeft de gemachtigde van [eiser] ter zitting een e-mail van Russell geciteerd van 31 augustus 2017 waarin hij aangeeft overleg te hebben gehad met “zijn cliënten”. Pas op 13 oktober 2017 heeft Russell aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat hij niet langer als advocaat van gedaagden mocht optreden in dit geschil.
4.18.
In het licht van het voorgaande gaat de kantonrechter voorbij aan de blote betwisting door gedaagden dat zij geen woonplaats hebben gekozen bij Russell en dat Russell zonder instemming en overleg met gedaagden aan de gemachtigde van [eiser] heeft bericht dat gedaagden woonplaats hebben gekozen op zijn kantoor.
4.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter er vanuit gaat dat gedaagden, blijkens de e-mail van Russell van 5 september 2017 rechtsgeldig woonplaats hebben gekozen op het kantoor van Russell. Artikel 115 lid 3 Rv brengt in dat geval mee dat een dagvaardingstermijn in acht dient te worden genomen van een week. Nu de dagvaarding is betekend op 15 september 2017 tegen een zitting van 17 oktober 2017, is voldaan aan de in artikel 115 lid 3 Rv genoemde termijn en is de dagvaarding rechtsgeldig betekend.
4.20.
Het door gedaagden gedane verzoek om uitstel voor de conclusie van antwoord, wordt verworpen, nu daartoe in de kort geding procedure geen ruimte bestaat en de gedaagden geacht worden ter zitting hun verweer naar voren te brengen. Nu de dagvaarding reeds op 5 september 2017 is betekend, hebben gedaagden voldoende gelegenheid gehad om rechtskundige bijstand in te schakelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.21.
De kantonrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het spoedeisende belang van [eiser] is aannemelijk geworden.
4.22.
Voorop moet worden gesteld dat voor toewijzing van de vorderingen eerst plaats is, indien er sprake is van een grote mate van waarschijnlijkheid dat die toewijzing in overeenstemming zal zijn met een oordeel in een bodemprocedure. De kantonrechter dient daarom te beoordelen of de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 1 juni 2008 en 1 september 2008 arbeidsovereenkomsten zijn gesloten waarop Nederlands recht van toepassing is verklaard en waarin de mogelijkheid is opgenomen tot verlenging in overeenstemming met Nederlands recht. [eiser] heeft onbestreden gesteld dat in 2009, 2010 en 2011, telkens op 1 september identieke arbeidsovereenkomsten zijn gesloten. Daarmee staat vast dat naar Nederlands recht sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, terwijl gesteld noch gebleken is dat deze overeenkomst in overeenstemming met het Nederlandse arbeidsrecht tot een einde is gekomen. De omstandigheid dat vanaf 2012 arbeidsovereenkomsten zijn gesloten waarop Mexicaans recht van toepassing is verklaard, leidt niet tot een ander oordeel, nu reeds voordien naar Nederlands recht een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen.
4.24.
Nu tussen partijen naar Nederlands recht sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is de staat Mexico gehouden tot doorbetaling van loon en de premies ziektekostenverzekering. De gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging zullen, nu daartegen geen verweer is gevoerd, eveneens worden toegewezen.
4.25.
De staat Mexico, zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 675,31 (€ 78 aan griffierecht, € 97,31 aan explootkosten en € 500 aan salaris gemachtigde).
4.26.
Nu [eiser] niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tegen [gedaagde] zal hij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Nu beide gedaagden bij dezelfde gemachtigde zijn verschenen heeft [gedaagde] geen extra kosten gemaakt, zodat de kantonrechter aanleiding ziet de proceskosten van [gedaagde] te begroten op nihil.

5.Beslissing

De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening:
5.1.
veroordeelt de staat Mexico tot betaling van het loon van € 1.680,90 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld en verhoogd met de vergoeding van de premies ziektekostenverzekering, te verhogen met de wettelijke verhoging van 50%, te betalen met ingang van 1 juli 2017 totdat in hoogste instantie is bepaald dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
5.2.
veroordeelt de staat Mexico tot betaling van de wettelijke rente vanaf de eerste dag van iedere maand sedert 1 juli 2017 dat gedaagden in verzuim zijn;
5.3.
veroordeelt de Staat Mexico in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 675,31, waarvan € 500 aan gemachtigde salaris,
5.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.L.M. Luiten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2017.