ECLI:NL:RBDHA:2017:16733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
C/09/516232 / FA RK 16-6123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en rechtsmacht in het kader van litispendentie tussen Nederland en India

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2017 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De vrouw heeft echter eerder een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de Indiase rechtbank, wat leidt tot een vraag over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft de relevante stukken en argumenten van beide partijen in overweging genomen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de Indiase rechter geen internationale aanvaardbare grond voor rechtsmacht heeft. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Braat, heeft verweer gevoerd en verzocht om onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, gezien het eerder ingediende verzoek in India.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Indiase rechter in eerste aanleg het verzoek van de vrouw heeft afgewezen en dat er een hoger beroep aanhangig is. De rechtbank heeft de litispendentieregeling van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegepast, wat inhoudt dat de Nederlandse rechter de behandeling aanhoudt totdat de Indiase rechter een beslissing heeft genomen die voor erkenning in Nederland vatbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Indiase uitspraak mogelijk erkend kan worden in Nederland, mits voldaan is aan de eisen van behoorlijke rechtspleging en rechtsmacht.

De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot echtscheiding aangehouden tot 1 december 2017, waarbij de vrouw zich uiterlijk twee weken voor deze datum moet uitlaten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in India. De man mag daarop reageren tot aan de pro formadatum. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
6x
Rekestnummer: FA RK 16-6123
Zaaknummer: C/09/516232
Datum beschikking: 17 juli 2017

Scheiding

Beschikking op het op 8 augustus 2016 ingekomen verzoek van:

[Y ]

de man,
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats ] , Zwitserland, doch feitelijk verblijvende in India,
advocaat: mr. M. Braat te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brief met bijlagen d.d. 28 augustus 2016 van de zijde van de man;
­ de brief met bijlage d.d. 14 oktober 2016 van de zijde van de man;
­ het verweerschrift;
­ het aanvullend verzoekschrift met bijlagen;
­ het f-formulier d.d. 13 juni 2017 met bijlage van de zijde van de vrouw.
Op 19 juni 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en mr. F. Borger-van der Burg-Holstege als advocaat van de vrouw. Als tolk is verschenen voor de man: mevrouw [naam tolk] . Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt
thanstot echtscheiding, met nevenvoorziening tot vaststelling van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding conform het voorstel van de man,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Zij heeft de rechtbank
primairverzocht zich onbevoegd te verklaren ter zake van het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding,
subsidiairverzoekt de vrouw de behandeling van de zaak aan te houden tot er duidelijkheid bestaat over de vatbaarheid van de Indiase uitspraak voor erkenning.

Feiten

­ Blijkens de huwelijksakte zijn partijen gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [huwelijksplaats] , India.
­ Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
· [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
· [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Zwitserland.
­ De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
­ Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
­ De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Indiase nationaliteit.
­ De minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank dient eerst haar rechtsmacht te onderzoeken.
Van de zijde van de man is aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoekschrift tot echtscheiding van de man kennis te nemen. Gezien de voorwaarden van artikel 10:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zou een Indiase echtscheidingsbeschikking in Nederland niet in aanmerking komen voor erkenning. Immers, de Indiase rechter kan zijn bevoegdheid niet baseren op een internationale aanvaardbare grond. De bevoegdheidsgrond van de Indiase rechter moet conform artikel 3 lid 1 Brussel II-bis zijn en daarvan is hier geen sprake. Met name zijn partijen niet beiden in het bezit van de Indiase nationaliteit en verzoekster heeft geen gewone verblijfplaats in India voor een periode van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding in India. Dit betekent dat de Nederlandse rechter de Nederlandse procedure kan voortzetten ondanks de in India lopende procedure. Immers, er zal geen sprake zijn van tegenstrijdige beslissingen, omdat een eventuele beslissing in India in Nederland niet zal worden erkend. Conform artikel 10:56 BW is Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding van de man.
Van de zijde van de vrouw is aangevoerd dat de Nederlandse rechter, gelet op het bepaalde in artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geen rechtsmacht heeft om te oordelen over het geschil tussen partijen, nu door de vrouw op 1 juli 2015 in India een verzoek tot echtscheiding aanhangig is gemaakt en derhalve eerder dan het door de man bij deze rechtbank op 8 augustus 2016 ingediende verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Door de vrouw is het in India ingediende verzoekschrift overgelegd, alsmede het bewijsstuk betreffende het op 3 februari 2017 ingediende hoger beroep in India, nadat de rechter in eerste aanleg in India op 24 januari 2017 het verzoek van de vrouw heeft afgewezen. Nu de Indiase rechter bevoegd is om kennis te nemen van het door de vrouw ingediende verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, dient de Nederlandse rechter zich onbevoegd te verklaren. Namens de vrouw is aangevoerd dat de Indiase uitspraak voor erkenning vatbaar zal zijn, gelet op het bepaalde in artikel 10:57 BW.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rechtsmacht als volgt.
De rechtbank dient de in artikel 12 Rv vervatte litispendentieregeling toe passen ter beantwoording van de vraag over haar rechtsmacht. Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, ingevolge genoemd artikel de behandeling aanhouden totdat daarin door de rechter van een vreemde staat is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. De ratio van artikel 12 Rv is om een meer efficiënte procesvoering te bevorderen en beoogt tevens tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Artikel 12 Rv schept verder een discretionaire bevoegdheid de behandeling aan te houden totdat een buitenlandse beslissing is gegeven.
De vraag die moet worden beantwoord is of een Indiase uitspraak tot toewijzing van het verzoek tot echtscheiding van de vrouw, welke verzoek thans in hoger beroep bij de Indiase rechter aanhangig is, in Nederland kan worden erkend en ten uitvoer gelegd.
Op grond van artikel 10:57 BW wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging (1) verkregen ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed in Nederland erkend, indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter (2) of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht (3) toekwam.
Ad 1 – behoorlijke rechtspleging
Nu door de man de uitspraak van de Indiase rechtbank d.d. 24 januari 2017 is overgelegd en nu door de vrouw een bewijsstuk betreffende het hoger beroep tegen die uitspraak is overgelegd, gaat de rechtbank er van uit dat in ieder geval tot nu toe aan de eis van behoorlijke rechtspleging (1) is voldaan.
Ad 2, 3 – beslissing van een rechter of andere autoriteit met rechtsmacht
De rechtbank constateert dat in ieder geval de Indiase rechter in eerste aanleg zich kennelijk bevoegd heeft geacht te beslissen op het verzoek van de vrouw tot ontbinding van het huwelijk van partijen. Aangezien de Indiase rechter in eerste aanleg het verzoek van de vrouw heeft afgewezen en de vrouw hiertegen hoger beroep heeft ingesteld is de zaak nu nog aanhangig bij de Indiase rechter welke rechter eveneens rechtsmacht kan aannemen en de ontbinding van het huwelijk kan uitspreken.
Voor het antwoord op de vraag of de Indiase rechter terecht zijn rechtsmacht heeft aangenomen dan wel in hoger beroep zal (blijven) aannemen, moet worden beoordeeld of hij dit heeft gedaan, en in hoger beroep zal (blijven) doen, op grond van een rechtsmachtregeling die naar internationale maatstaven aanvaardbaar is. In artikel 10:57 BW worden geen criteria gegeven ten aanzien van de internationale bevoegdheidsgrondslag van de buitenlandse rechter. Een leidraad wordt gevonden in de in artikel 3 Brussel II bis verordening opgenomen bevoegdheidsgronden. De rechtbank overweegt dat de vrouw niet voldoet aan de in dit artikel genoemde termijn dat zij in India heeft gewoond alvorens het verzoek in te dienen, nu de vrouw op 27 juni 2015 naar India is vetrokken en zij op 1 juli 2015 een verzoek aldaar heeft ingediend. Het enkele feit dat de vrouw niet aan deze termijn voldoet acht de rechtbank in dit geval evenwel niet doorslaggevend. Mede gelet op het gegeven dat partijen zijn gehuwd in India en de in India woonachtige vrouw tevens de Indiase nationaliteit heeft, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bevoegdheid van de Indiase rechtbank gebaseerd was op een rechtsmachtregeling die naar internationale maatstaven onaanvaardbaar is. Derhalve acht de rechtbank een eventuele uitspraak tot ontbinding van het huwelijk van de Indiase rechter vatbaar voor erkenning in Nederland.
Dit alles in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat het door de man bij deze rechtbank ingediende verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen dient te worden aangehouden totdat de Indiase rechter onherroepelijk heeft beslist op het echtscheidingsverzoek van de vrouw.
Inhoudelijke standpunten partijen
De rechtbank overweegt - wellicht ten overvloede – en mede met het oog op artikel 10:57 lid 2 BW, dat ter terechtzitting van de zijde van de man is benadrukt dat de man, die om echtscheiding verzoekt, niet instemt met het echtscheidingsverzoek van de vrouw in India. Namens de vrouw is aangevoerd dat zij zich verzet tegen ontbinding van het huwelijk in Nederland. Ook kan de vrouw zich niet vinden in de door de man opgevoerde bezittingen en schulden, zoals bij formulier ‘verdelen en verrekenen’ aan de rechtbank is overgelegd.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding wordt aangehouden tot
1 december 2017 pro forma;
bepaalt dat de vrouw zich uiterlijk twee weken voor deze datum dient uit te laten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in India;
bepaalt dat de man daarop tot aan de pro formadatum mag reageren.
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskostenaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld, bijgestaan door mr. C.H.M. van Toor-van Essen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2017.