1.2Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd [asielrelaas] . Eiser heeft verklaard dat daardoor Bahrein ook onveilig voor hem is geworden om terug te keren.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de verrichte activiteiten [element a] ;
- [element b] maakt Bahrein onveilig voor betrokkene.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht maar de overige elementen niet. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), aldus verweerder.
3. De rechtbank dient, voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan
worden toegekomen, ambtshalve te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
4. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht
(Awb) dient het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Ingevolge artikel 6:6
Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel
6:5 Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een
hem daartoe gestelde termijn.
5. Niet in geschil is dat het beroep op grond van artikel 8:36a, eerste lid, Awb langs
elektronische weg moet worden ingesteld.
6. Het beroepschrift van 23 augustus 2017 bevat geen gronden in de zin van artikel 6:5 Awb. Eiser is bij digitaal bericht van 24 augustus 2017 door de rechtbank in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vijf werkdagen, uiterlijk op 31 augustus 2017, te herstellen. Daarbij is erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als eiser niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldoet.
7. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep niet uiterlijk op 31 augustus 2017 in het digitale systeem van de rechtbank zijn ontvangen. Zoals blijkt uit de registratie van het digitale systeem zijn de gronden van beroep eerst op 8 september 2017 ontvangen door de rechtbank.
8. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting uiteengezet dat hij de gronden van beroep op 31 augustus 2017 in het digitale systeem heeft geüpload en dat hij vervolgens een vinkje heeft gezien dat het uploaden gelukt was. Toen de griffier van de rechtbank op 8 september 2017 berichtte dat er geen gronden van beroep waren ingediend, heeft hij contact opgenomen met het Rechtspraak Servicecentrum (RSC). Aan de gemachtigde van eiser is medegedeeld dat het RSC uitsluitend op verzoek van de rechtbank hier onderzoek naar kan doen. Verder is aan de gemachtigde meegedeeld dat het RSC bekend is met verscheidene andere zaken waar wel stukken zijn geüpload, ook met een bevestiging van goede ontvangst, maar dat de stukken om technische redenen niet doorkwamen en niet verschenen in het overzicht van stukken. De gemachtigde van eiser heeft verder bevestiging dat de gronden op 31 augustus 2017 naar verweerder zijn gefaxt.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig de gronden van beroep digitaal heeft ingediend. De rechtbank is ambtshalve bekend, en heeft dit partijen ter zitting ook voorgehouden, dat bij het indienen van stukken (waaronder gronden) de mogelijkheid beschikbaar is om een ontvangstbevestiging te verkrijgen met daarin opgenomen om welk stuk het gaat en op welk(e) datum en tijdstip het stuk is ingediend in het digitale systeem. Eiser heeft een dergelijk stuk niet overgelegd. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser de gronden niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend nu wordt uitgegaan van de registratie van eerste indiening op 8 september 2017.
De rechtbank ziet geen reden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken van problemen of storingen in het digitale systeem en de gemachtigde van eiseres op de hoogte was van de inhoud van de brief waarin stond dat de gronden uiterlijk op 31 augustus 2017 moeten zijn ingediend. Nu de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
10. Voorts is niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494) (het arrest Bahaddar). Uit deze jurisprudentie volgt dat dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden zich voordoen indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod zou schenden, als neergelegd in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met hetgeen eiser tijdens het nader gehoor en in beroep naar voren heeft gebracht, afgezet tegen het, uitvoerige gemotiveerde, bestreden besluit (waarvan het voornemen deel uitmaakt), heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank zijn persoonlijke vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM onvoldoende geconcretiseerd in de hiervoor bedoelde zin.
11. Nu niet is gebleken van een verschoonbare reden waarom de gronden niet zijn ingediend en ook niet is gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar die aanleiding zouden kunnen vormen een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen, is het beroep niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.