ECLI:NL:RBDHA:2017:16713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB 16/25910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag erkenning als referent voor au pair-bureau

In deze zaak heeft eiseres, Affordable Aupair Solutions BV, een aanvraag ingediend voor erkenning als referent voor het verblijfsdoel 'uitwisseling'. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, op basis van een negatief advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De rechtbank heeft op 2 november 2017 geoordeeld dat het advies van RVO niet voldoende duidelijk en logisch was, waardoor de staatssecretaris het besluit niet op dat advies mocht baseren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het tweede RVO-advies niet inzichtelijk en niet concludent was, en de rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/25910

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2017 in de zaak tussen

Affordable Aupair Solutions BV, te Dongen, eiseres
(gemachtigde: mr. P.J. Krop),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om erkenning als referent voor het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. De statutair bestuurder van Affordable Aupair Solutions, [naam] , is naar de zitting gekomen. Zij zal in het vervolg van deze uitspraak als “eiseres” worden aangeduid. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De voor deze zaak van belang zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De onderneming van eiseres, Affordable Aupair Solutions, is een au pair-bureau. Om daadwerkelijk te kunnen starten met de onderneming heeft eiseres een erkenning als referent nodig. Daartoe heeft zij op 2 maart 2016 een aanvraag ingediend. Ze heeft daarbij een ondernemingsplan overgelegd. Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft de staatssecretaris, zoals is voorgeschreven in artikel 1.13, vijfde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, advies gevraagd aan de afdeling Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: het eerste RVO-advies). Op basis van dat advies heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Bij haar bezwaarschrift heeft eiseres een aanvullend ondernemingsplan overgelegd. De staatssecretaris heeft weer aan RVO advies gevraagd. Naar aanleiding van dat opnieuw voor eiseres negatieve advies (hierna: het tweede RVO-advies of het RVO-advies) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De beoordeling
3. Tijdens de zitting is gebleken dat een door eiseres opgestelde uitgebreidere versie van het ondernemingsplan zich niet tussen de stukken waarover de rechtbank beschikt, bevindt. Eiseres heeft dat stuk op de zitting alsnog verstrekt. De rechtbank heeft op de zitting meegedeeld dat het onderzoek zal worden heropend als er aanleiding bestaat het stuk in de beoordeling mee te nemen. Die aanleiding ziet de rechtbank niet. Daarom wordt het stuk niet aan het procesdossier toegevoegd en zal het onderzoek niet worden heropend.
4. Aanvragen om erkenning als referent worden, als sprake is van een startende onderneming [1] zoals hier aan de orde, ingevolge de toepasselijke wet- en regelgeving als volgt beoordeeld. Eerst wordt getoetst of de onderneming is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarna toetst RVO het ondernemingsplan volgens een puntenstelsel. Daarbij zijn maximaal 120 punten te verdienen; in het bestreden besluit heeft de staatssecretaris vermeld dat als er minstens 30 punten zijn behaald, doorgaans een positief advies volgt.
5. Het advies van RVO is een deskundigenadvies. De staatssecretaris mag in beginsel uitgaan van zo’n advies en het aan zijn besluit ten grondslag leggen, maar hij moet wel goed nagaan of het advies zorgvuldig tot stand gekomen is en of de inhoud ervan inzichtelijk en concludent is (de vergewisplicht). [2]
6. Eiseres heeft in het eerste RVO-advies in totaal 18 punten behaald. In het tweede RVO-advies heeft zij 17 punten behaald. In beroep voert eiseres aan dat het tweede RVO-advies niet inzichtelijk en niet concludent is, zodat de staatssecretaris haar bezwaar niet op basis van het advies ongegrond mocht verklaren. De rechtbank zal hierna de verschillende toetsonderdelen (criteria) van het RVO-advies, en wat eiseres over die respectievelijke toetsonderdelen heeft aangevoerd, achtereenvolgens bespreken.
6.1.
Het criterium “Marktpotentie” is in de RVO-adviezen onderverdeeld in de volgende subonderdelen: "Product/dienst”(maximaal 10 punten), “Marktanalyse” (maximaal 10 punten) en “Prijs” (maximaal 5 punten). Eiseres heeft in het tweede RVO-advies voor het subonderdeel “Product/dienst” 5 punten behaald. Daarbij is overwogen dat de behoefte aan au pair-diensten niet onaannemelijk is, maar dat eiseres die behoefte ondanks de vier intentieverklaringen (van toekomstige klanten) die zij heeft overgelegd, niet echt heeft aangetoond, ook niet door het zeer beperkte onderzoek. Eiseres heeft echter aangevoerd dat zij in haar aanvullend ondernemingsplan op pagina 3 tot en met 5 heeft verwoord waarom zij van mening is dat er behoefte bestaat aan een dienst als de hare. De rechtbank stelt vast dat noch in het tweede RVO-advies, noch in het bestreden besluit, is gemotiveerd waarom eiseres met wat zij op die pagina’s schrijft, de behoefte niet heeft aangetoond. Evenmin is gemotiveerd waarom de intentieverklaringen voor RVO niet ter zake doen. Het tweede RVO-advies is daarmee naar het oordeel van de rechtbank op dit punt niet inzichtelijk en niet concludent.
6.2.Verder is bij het subonderdeel “Product/dienst” in het tweede RVO-advies vermeld:
“De onderneming claimt onderscheidend te zijn door haar toegankelijkheid: het hanteren van een (fors) lagere prijsstelling dan die van de concurrentie, termijnfacturering, klantgerichtheid en een viertal, tegen meerprijs, individueel aan te passen, formules. In een tabel geeft aanvraagster een overzicht van de (volgens haar onoverzichtelijke) prijsstelling van de concurrentie t.o.v. de eigen prijsstelling. Welke specifieke dienstverleningen hier met elkaar worden vergeleken t.o.v. welk eigen aanbod wordt niet daadwerkelijk inzichtelijk gemaakt; daarmee is dit USP-argument niet onderbouwd. De klantgerichtheid en de formules (zijnde haar USP’s als onderdeel van de toegankelijkheid) zijn niet nader gespecificeerd. (…) Noch is concreet gemaakt hoe de USP’s de basis vormen voor de prijs(opbouw).”De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet duidelijk wordt waarom RVO van mening is dat de nadere onderbouwing die eiseres in bezwaar met het aanvullende ondernemingsplan op pagina’s 6 en 7 heeft gegeven, niet volstaat. Op die pagina’s heeft eiseres zowel de prijzen als de verschillen in specifieke dienstverlening van de concurrenten en haarzelf tegen elkaar afgezet. Wat RVO daarover in het hierboven geciteerde gedeelte van het advies heeft geschreven, maakt niet inzichtelijk wat er precies schort aan die door eiseres gegeven onderbouwing. Ook op dit punt is het advies dus niet inzichtelijk en niet concludent.
6.3.
Bij het subonderdeel “Marktanalyse” is in het tweede RVO-advies het volgende vermeld:
“Het ondernemingsplan bevat veel algemene informatie. Aanvullend werd informatie over concurrentie en bestaande (matching)sites verstrekt. Echter, hoe au pairs en/of gastgezinnen worden geworven via bestaande matching sites, is niet aangegeven. Inzicht in de manier waarop men gastgezinnen gaat werven ontbreekt, Een overzicht van de concurrentie is aangeleverd. Voor promotionele activiteiten is een – zeker voor een startende onderneming – bescheiden budget gereserveerd. Een website wordt ontwikkeld, voor de vindbaarheid van de website zal gebruik worden gemaakt van de gebruikelijke technieken.”De rechtbank stelt vast dat deze motivering nagenoeg gelijk is aan de motivering van dit subonderdeel in het eerste RVO-advies, zonder dat daarbij wordt ingegaan op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. Eiseres voert in beroep aan dat zij in paragraaf 5.4 van haar ondernemingsplan en op pagina 12 van haar in bezwaar overgelegde aanvullende ondernemingsplan wel degelijk inzicht heeft gegeven in de manier waarop gastgezinnen worden geworven. De rechtbank stelt vast dat dat klopt. Eiseres heeft bij die gelegenheden uiteengezet dat zij voornamelijk via digitale promotie zal gaan werven en heeft ook gemotiveerd hoe zij die promotie wil gaan vormgeven.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat het marketingbudget van € 27.000,– niet bescheiden kan worden genoemd en dat in het RVO-advies niet is gemotiveerd waarom dat wel zo wordt gezien. Ook dat klopt. Eiseres heeft in bezwaar uitgebreid gemotiveerd waaruit haar promotionele activiteiten zullen bestaan en geraamd hoeveel kosten daarmee gemoeid zijn. Ze heeft die motivering besloten met de opmerking dat het totaal beschikbare budget van bijna
€ 27.000,– niet bescheiden is te noemen. Het tweede RVO-advies is op dit punt een woordelijke herhaling van het eerste RVO-advies en nergens wordt ingegaan op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat in het eerste RVO-advies is geoordeeld dat een overzicht van de concurrentie ontbreekt. Ondanks dat zij dat overzicht in bezwaar heeft verstrekt, zijn geen extra punten toegekend. Dat vindt eiseres niet inzichtelijk. De rechtbank deelt dat standpunt van eiseres. Voor zover RVO vond dat eiseres in de aanvraagfase ten onrechte geen overzicht van de concurrentie had verstrekt, had zij ofwel extra punten moeten toekennen, ofwel in het tweede advies moeten motiveren waarom het herstellen van die omissie in bezwaar geen extra punten oplevert.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat RVO ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat de technieken SEO (search engine optimization) en SEA (search engine advertising), hoewel in het algemeen gebruikelijk, in haar branche juist nog maar weinig worden gebruikt, als gevolg waarvan zij een groot concurrentievoordeel verwacht. De rechtbank stelt vast dat RVO in zijn adviezen inderdaad niets heeft gezegd over deze al in bezwaar aangevoerde stelling van eiseres, en heeft volstaan met de opmerking dat gebruik wordt gemaakt van de gebruikelijke technieken.
Op al deze punten die het subonderdeel “Marktanalyse” betreffen, is het tweede RVO-advies naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk en concludent.
6.4.
Op het criterium “Organisatie” heeft eiseres in het tweede RVO-advies 6 van de 15 maximaal beschikbare punten gekregen. Eiseres heeft in bezwaar een referentie overgelegd van haar ex-partner, waarin hij verklaart dat eiseres twaalf jaar lang heeft meegewerkt in zijn onderneming. Ze heeft volgens zijn verklaring administratief, commercieel en managementwerk verricht en is medeverantwoordelijk voor de groei van het bedrijf; ze is erg punctueel, kan goed organiseren en verbanden leggen, is communicatief sterk en heeft veel doorzettingsvermogen. Hij heeft altijd veel aan haar werkzaamheden en input gehad, zo verklaart hij. In het tweede RVO-advies is hierover gezegd dat eiseres nooit geregistreerd is geweest als mede-eigenaar of gevolmachtigde en dat de verklaring daarom voor kennisgeving is aangenomen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank geen adequate reactie op de stellingen van eiseres. In het advies is niet onderbouwd op grond waarvan een referentie alleen zou kunnen meewegen als die afkomstig is van een bedrijf waarin de betrokkene is geregistreerd geweest als mede-eigenaar of gevolmachtigde. Op de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris desgevraagd niet kunnen duiden op basis waarvan die eis is gesteld. Onder die omstandigheden is niet inzichtelijk waarom de verklaring van de ex-partner van eiseres niet is meegewogen in het oordeel van RVO. Ook op dit punt is het advies dus niet inzichtelijk en niet concludent.
6.5.
Het criterium “Financiering” is onderverdeeld in de subonderdelen “Solvabiliteit”, “Omzet” en “Liquiditeitsprognose”. Eiseres heeft voor al deze subonderdelen 0 punten behaald. Bij het subonderdeel “Solvabiliteit” is in het eerste RVO-advies gezegd dat niet is aangetoond dat de € 25.000,– die op grond van een rekening-courantfaciliteit van eiseres aan haar onderneming is geleend, beschikbaar is. Eiseres heeft in bezwaar verschillende stukken overgelegd waarmee zij die beschikbaarheid heeft willen aantonen. In het tweede RVO-advies komt RVO hierop in dit subonderdeel niet meer terug. Niettemin blijft het aantal punten op 0. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk.
Wat wel in het tweede RVO-advies bij dit subonderdeel is vermeld, is: “
Een openingsbalans, prognose, overzicht van aanloopkosten en een liquiditeitsprognose opgesteld door I.C. van Vonderen werd overgelegd. Hieruit blijkt dat de solvabiliteit van de onderneming minder dan 20% is. Overeenkomstig zijn punten toegekend.”Dat standpunt is in het advies, noch in het bestreden besluit, toegelicht. De redenen waarom RVO van mening is dat uit de stukken van I.C. Van Vonderen volgt dat de solvabiliteit minder dan 20% is, zijn niet vermeld. Niet controleerbaar is daarmee of de constatering dat de solvabiliteit minder dan 20% is (waarbij volgens het toepasselijke beleid [3] een puntenaantal van 0 hoort) juist is. Ook op dit punt is het tweede RVO-advies niet inzichtelijk en niet concludent.
Bij het subonderdeel “Omzet” is in het tweede RVO-advies woordelijk herhaald wat er in het eerste RVO-advies bij dit onderdeel is overwogen. Eiseres heeft echter als bijlage 6 een verklaring van financieel deskundige I.C. Van Vonderen overgelegd, waarop in het tweede RVO-advies dus niet is gereageerd. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk.
7. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de in overweging 5 genoemde vergewisplicht. Dat betekent dat hij het tweede RVO-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd.
8. De rechtbank is ook van oordeel dat de staatssecretaris de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde hoorplicht heeft geschonden, nu immers geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Ook op grond hiervan wordt het bestreden besluit vernietigd.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het geschil, geen aanleiding of mogelijkheden voor finale geschilbeslechting. De staatssecretaris krijgt de opdracht om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Omdat eiseres in het gelijk wordt gesteld, zal de rechtbank bepalen dat de staatssecretaris het griffierecht aan haar vergoedt. Ook wordt de staatssecretaris veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,– aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzitter, en mr. M.L.W.M. Viering en mr. G.J.W.M. Kipping, leden, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE WETTELIJK KADER

Artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht

1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.

Artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht

Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 2a Vreemdelingenwet 2000

1. Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling in Nederland, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, kan in ieder geval als referent optreden:
a. een Nederlander, die in Nederland verblijft of met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;
b. een vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, of die voor verblijf langer dan 90 dagen in Nederland mag verblijven en met die vreemdeling in Nederland gaat verblijven;
c. een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan, die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007,
die ten behoeve van het voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van een vreemdeling een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, of die door Onze Minister als referent is aangewezen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
a. worden nadere regels gesteld omtrent de natuurlijke personen en organisaties, die als referent kunnen optreden;
b. wordt ten aanzien van referenten voorzien in zorgplichten jegens de vreemdeling;
c. kunnen regels worden gesteld omtrent de aanwijzing als referent.
3. Onze Minister stelt het model van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, vast.

Artikel 2e Vreemdelingenwet 2000

1. Onze Minister kan de aanvraag tot erkenning als referent of tot wijziging van de erkenning als referent afwijzen, indien:
a. de aanvrager, voor zover vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet;
b. de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie onvoldoende is gewaarborgd;
c. de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen of ondernemingen onvoldoende vast staat;
d. de erkenning als referent van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken rechtspersonen of ondernemingen binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag is ingetrokken;
e. de aanvrager niet voldoet aan de vereisten die verband houden met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft of wil verblijven, waaronder in ieder geval kan worden verstaan de aansluiting bij en naleving van een gedragscode.
2. (…)
3. (…)

Artikel 1.18 Vreemdelingenbesluit 2000

1. Bij de beoordeling van de aanvraag om erkenning als referent worden in ieder geval gegevens uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, betrokken met betrekking tot de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager.

Artikel 1.13 Voorschrift Vreemdelingen 2000

1. De aanvrager om erkenning als referent legt bij de aanvraag een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering 2008 over, die op de datum van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
2. In afwijking van het eerste lid verstrekt de aanvrager een ondernemingsplan indien de onderneming nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht, tenzij:
a. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die het volledige eigendom met volledige zeggenschap is van een onderneming of rechtspersoon die indien deze onderneming of rechtspersoon zelf de aanvraag indient niet verplicht is een ondernemingsplan ingevolge dit artikel over te leggen, in welk geval de aanvrager een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering van de onderneming of rechtspersoon waarvan het volledig eigendom is over legt;
b. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die voortkomt uit een fusie tussen twee ondernemingen of rechtspersonen die beide direct voorafgaand aan de aanvraag om erkenning zijn erkend als referent;
c. de aanvrager een onderneming of rechtspersoon betreft die volledig is overgenomen door een onderneming of rechtspersoon die direct voorafgaand aan de aanvraag om erkenning zelf als referent is erkend; of
d. sprake is van een aanvraag om erkenning als referent vanwege een wijziging in de rechtsvorm van de onderneming of rechtspersoon van een erkend referent en uit de notariële akte blijkt dat:
1°. de aard van de ondernemingsactiviteiten niet is uitgebreid, en
2°. de zeggenschap in de nieuwe onderneming of rechtspersoon gelijk blijft.
3. Indien de aanvrager een vestiging van een onderneming betreft die onderdeel uitmaakt van een buitenlandse onderneming, kan de aanvrager, in afwijking van het eerste en tweede lid, de continuïteit en solvabiliteit aantonen door een verklaring van bekendheid van de Netherlands Foreign Investment Agency van het Ministerie van Economische Zaken over te leggen.
4. Indien er naar het oordeel van de Minister of de Minister van Economische Zaken twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit voldoende zijn gewaarborgd verstrekt de aanvrager, in afwijking van het eerste, tweede en derde lid:
a. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die nog geen anderhalf jaar bestaat of nog geen anderhalf jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht een ondernemingsplan;
b. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die langer dan anderhalf jaar maar korter dan drie jaar bestaat of langer dan anderhalf jaar maar korter dan drie jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht een ondernemingsplan en de beschikbare, door een onafhankelijke partij geverifieerde jaarrekeningen en geverifieerde exploitatieprognoses en liquiditeitsprognoses voor de komende twee jaar inclusief toelichting op de uitgangspunten;
c. in het geval de aanvrager een onderneming betreft die langer dan drie jaar bestaat of langer dan drie jaar bedrijfsactiviteiten heeft verricht, door een onafhankelijke partij geverifieerde jaarrekeningen van de afgelopen drie jaren en geverifieerde exploitatieprognoses en liquiditeitsprognoses voor de komende twee jaar inclusief toelichting op de uitgangspunten.
5. Voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende zijn gewaarborgd, worden de bewijsmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid, ter advisering voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Paragraaf B1/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000

Hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de
startende onderneming(als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV) voldoende is gewaarborgd advies opvraagt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:
Voor een positief advies zijn minimaal 50 punten vereist (maximaal te behalen 100 punten).
Toets op inschrijving bij de Nederlandse Kamer van Koophandel
•. Is onderneming ingeschreven?
•. Wisseling vennoten/aandeelhouders/zeggenschap ten opzichte van aanvraagdatum?
•. Overname?
•. Surseance?
•. Faillissement?
Toets ondernemingsplan
1. Criterium Marktpotentie
1a. Product / dienst (maximaal te behalen 15 punten)
•. kenmerken
•. toepassing
•. behoefte (in hoeverre speelt product/dienst in op algemene marktbehoefte)
•. unique selling points
Toelichting:Er is sprake van een duidelijke beschrijving van product of dienst. Het is aannemelijk gemaakt dat product of dienst, gelet op de marktontwikkelingen, potentie heeft. Unique sellings points zijn aannemelijk gemaakt.
1b. Marktanalyse (maximaal te behalen 25 punten)
•. potentiële klanten
•. concurrenten
•. toetredingsbarrières
•. samenwerking
•. risico’s
•. prijsbeleid
•. marketing / promotie
Toelichting:De marktanalyse moet toegespitst zijn op de eigen specifieke bedrijfsomgeving. De analyse moet zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. Marktomvang, doelgroep, eigen potentiële marktaandeel; helder prijs-, marketing- en promotiebeleid; vergelijking met concurrentie; vergelijking met trends en branchegegevens, ook regionaal; te relateren aan eigen situatie/mogelijkheden. Eigen onderzoek of door derden.
2. Criterium Organisatie (maximaal te behalen 20 punten)
•. ondernemingsstructuur
•. competenties
Toelichting:Er is sprake van een heldere en adequate organisatiestructuur van de onderneming in Nederland; de juiste competenties op het gebied van ondernemerschap, management en vak inhoud zijn binnen de onderneming in Nederland aanwezig.
3. Criterium Financiering
3a. Solvabiliteit (verhouding Eigen vermogen – Totaal vermogen)
Balanstotaal < € 50.000
0 punten
(ook bij solvabiliteit van 100%)
Balanstotaal ≥ € 50.000 – < € 250.000 solvabiliteit:
< 20 %
0 punten
≥ 20% – < 35%
3 punten
≥ 35% – < 50%
8 punten
≥ 50%
10 punten
Balanstotaal ≥ € 250.000 solvabiliteit:
< 20%
0 punten
≥ 20% – < 35%
5 punten
≥ 35% – < 50%
10 punten
≥ 50%
15 punten
Toelichting:Uitgaande van de omzet- en liquiditeitsprognoses moet de solvabiliteitsprognose zodanig zijn, dat financiële tegenvallers gedurende drie jaar opgevangen kunnen worden.
3b. Omzet
< € 125.000
0 punten
≥ € 125.000 – < € 250.000
3 punten
≥ € 250.000 – < € 500.000
7 punten
≥ € 500.000
10 punten
Toelichting:De omzetprognose is aannemelijk en stemt overeen met de marktpotentie (met name de marktanalyse).
3c. Liquiditeitsprognose (maximaal te behalen 15 punten)
(breakeven)
Toelichting:De operationele cashflow (kasstroom uit de feitelijke bedrijfsactiviteiten) moet binnen drie jaar positief zijn.
Uitzondering op de hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd geen advies hoeft op te vragen bij de RVO als het niet gaat om een daadwerkelijk ‘startende’ onderneming als beschreven in artikel 1.13, tweede lid, onderdelen a tot en met d, VV.
Op grond van artikel 1.13, vierde en vijfde lid, VV vraagt de IND wel advies op bij de RVO als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, ongeacht of het om een startende of gevestigde onderneming gaat.

Voetnoten

1.Artikel 1.13, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, zie bijlage.
2.Dat staat in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (zie bijlage).
3.Paragraaf B1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zie bijlage.