Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Eiseres staat sinds 6 mei 2013 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), eerst in de gemeente Amsterdam en later vanaf 31 mei 2016 in de gemeente Den Haag. Van 1 juni 2016 tot 9 oktober 2016 heeft eiseres een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Naar aanleiding van een melding van de gemeente Den Haag heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad. Niet is gebleken dat eiseres arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige heeft verricht. In bezwaar heeft eiseres aangegeven dat zij druk aan het solliciteren is en heeft zij twee verklaringen overgelegd, waarin staat dat zij bij een bar en een bakkerij om werk heeft gevraagd, maar dat zij op dit moment geen werk voor haar hebben. Uit deze verklaringen blijkt niet dat er sprake is van een concrete toezegging. Bovendien heeft eiseres tijdens de hoorzitting verklaard dat zij geen werk kan vinden vanwege de taal, haar leeftijd en haar medische problemen. Daarom is niet aangetoond dat eiseres op korte termijn reële en daadwerkelijke arbeid zal gaan verrichten. Eiseres heeft dan ook geen rechtmatig verblijf als werkzoekende. Evenmin is gebleken dat eiseres over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Eiseres geeft aan dat zij heeft geleefd van de bijstandsuitkering van haar dochter, [dochter], en voldoende bestaanszekerheid in financieel opzicht heeft door haar sociaal netwerk. Nu eiseres tevens heeft verklaard dat de bijdragen die zij weleens krijgt van kennissen niet structureel is, kan op grond hiervan niet worden geconcludeerd dat dit voldoende middelen zijn waarmee zij in haar levensonderhoud kan voorzien. Bovendien is het inkomen van de dochter van eiseres afkomstig uit de algemene middelen en kan eiseres op grond hiervan ook geen rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan hebben.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit geen kenbare en deugdelijke motivering bevat, geen blijk geeft van een evenredige belangenafweging en onzorgvuldig is voorbereid. Eiseres valt geen tegenwerping te maken. Zij is op zoek naar werk, maar heeft dit nog niet gevonden. Hiertoe overlegt eiseres een participatieplan opgesteld door een Consulent Werkplein van de gemeente Den Haag van 29 augustus 2016 en een e-mail van de uitzendgroep [uitzendgroep] van 20 oktober 2016 betreffende een afwijzing op een sollicitatie. Door haar jarenlange verblijf heeft eiseres een band met Nederland. Zij woont samen met haar kleinkinderen en dochter, voor wie zij een belangrijke steun is mede door diens eigen medische problemen. De handhaving van het verblijfsrecht is passender dan een intrekking, zeker nu eiseres kan rondkomen van de bestaande middelen. Dit is in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres veroorzaakt geen problemen die een verlenging in de weg staan en door haar sociale netwerk beschikt ze over voldoende bestaanszekerheid. Door het bestreden besluit wordt eiseres geconfronteerd met de terugvordering van andere opgebouwde rechten, zoals een toekomstige AOW-uitkering en eventuele toeslagen. Eiseres benadrukt dat zij, ondanks sollicitatie-pogingen, thans door medische klachten niet tot werken in staat is. Hiertoe heeft eiseres diverse afspraakbevestigingen, medische uitslagen, een inschrijfkaart, een specialistenbericht, een medicatieoverzicht, een journaal van huisartsbezoeken en een verwijsbrief overgelegd. Dat zij een beroep heeft gedaan op de publieke middelen kan haar dan ook niet worden tegengeworpen. Bovendien is er sprake van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen valide grondslag voor de intrekking aangedragen en onduidelijk blijft of verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de intrekking had moeten afzien. Intrekking is een belastend besluit en daarom is het aan verweerder om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten. Ten onrechte is een terugkeerbesluit aan eiseres opgelegd. Eiseres heeft zich nooit aan een uitzettingshandeling onttrokken dan wel uitzetting belemmerd.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Ingevolge artikel 8.12, tweede lid, van het Vb 2000, voor zover van belang, eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.De rechtbank stelt voorop dat artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 declaratoir van aard is. Eiseres dient te voldoen aan de in dit artikel genoemde voorwaarden om langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland te hebben. Het bestreden besluit behelst de vaststelling dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad. Voor zover eiseres betoogt dat haar verblijfsrecht is ingetrokken en dat de motivering hiertoe niet kenbaar en deugdelijk was, berust dit op een verkeerde lezing van het bestreden besluit.
6.2.De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit afdoende blijkt op grond van welke regelgeving verweerder heeft vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad. In de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn) zijn nadere regels neergelegd omtrent het recht van Unieburgers om gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven. De Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd in nationaal recht. Ingevolge artikel 8.12 van het Vb 2000 heeft een Unieburger langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland als hij binnen één van de in dit artikel onder a tot en met h van het eerste lid, genoemde categorieën valt. Verweerder heeft deze wettelijke bepaling uit het Vb 2000 in het bestreden besluit toegepast. Er is door verweerder derhalve niet getoetst aan beleid, waarvan verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb wegens bijzondere omstandigheden diende af te wijken.
6.3.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet is aan te merken als werknemer of zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Niet is gebleken dat eiseres gedurende haar verblijf in Nederland sinds 6 mei 2013 arbeid in loondienst of als zelfstandige heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook terecht overwogen dat eiseres niet kan aangemerkt als werkzoekende in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Hoewel eiseres stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij werk zoekt, heeft zij niet aangetoond dat zij een reële kans op werk heeft. Verweerder heeft van belang geacht dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat er sprake is van een concrete toezegging en dat eiseres heeft verklaard dat zij geen werk kan vinden vanwege de taal, haar leeftijd en haar medische problemen. Dat eiseres op korte termijn arbeid zal gaan verrichten waarmee reële en daadwerkelijke inkomsten zullen worden verworven, is niet derhalve niet aannemelijk gemaakt.
6.4.Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Dit artikellid bepaalt dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet eindigt om de enkele reden dat de vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is. Dit houdt in dat eiseres rechtmatig verblijf als werknemer of zelfstandige moet hebben gehad om dit verblijf bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte te behouden. Hoewel eiseres in beroep stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde dat zij als gevolg van ziekte tijdelijk arbeidsongeschikt is, heeft zij echter – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – niet onderbouwd dat zij op enig moment sinds 6 mei 2013 arbeid in loondienst heeft verricht.
6.5.Nu verweerder heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000 heeft gehad en gesteld noch gebleken is dat zij anderszins rechtmatig verblijf heeft (gehad), is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen belangenafweging heeft hoeven maken. Er is immers geen sprake van verblijfsbeëindiging maar van de vaststelling dat eiseres nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Daarin is geen plaats voor een belangenafweging. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Indien eiseres van mening is dat haar op grond van familie- of gezinsleven een verblijfsrecht toekomt, dient zij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
6.6.De rechtbank stelt vast dat aan eiseres geen terugkeerbesluit is opgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een terugkeerbesluit slechts worden opgelegd aan een vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan. Artikel 62 van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling, wel zijnde een gemeenschapsonderdaan, nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 63, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 worden uitgezet. Uit deze wettelijke bepalingen volgt dat aan eiseres een vertrektermijn wordt geboden en dat zij, indien zij het land niet binnen deze termijn vrijwillig heeft verlaten, kan worden uitgezet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.