ECLI:NL:RBDHA:2017:16690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag EU-langdurig ingezetene

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 7 september 2016 met terugwerkende kracht tot 15 april 2015 werd ingetrokken. Tevens werd haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier EU-langdurig ingezetene afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het behouden van haar verblijfsvergunning, omdat zij niet meer samenwoonde met haar referent en niet voldeed aan het vereiste van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris geen deugdelijke belangenafweging had gemaakt en dat haar persoonlijke omstandigheden niet waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning terecht had doorgevoerd, maar dat er een motiveringsgebrek was in de besluitvorming. Desondanks werd dit gebrek gepasseerd, omdat eiseres niet was benadeeld door de gebrekkige motivering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: Drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht ingetrokken tot
15 april 2015. Bij besluit van 7 september 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier EU-langdurig ingezetene/onbepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.J. Bentaieb als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Bij besluit van 23 september 2009 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘Au-pair’, met ingang van 2 september 2009 en geldig tot 31 juli 2010, verleend. Bij besluit van 10 augustus 2010 is de aan eiseres verleende verblijfsvergunning gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij partner [partner]’. De verblijfsvergunning is verleend met ingang van 12 mei 2010 tot 12 mei 2011 en is laatstelijk verlengd tot 12 mei 2016. Op
22 maart 2016 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier EU-langdurig ingezetene/onbepaalde tijd (hierna: de onderhavige aanvraag) ingediend.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat zij niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Bij de behandeling van de onderhavige aanvraag is gebleken dat eiseres niet meer samenwoont met [partner] (referent). Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) woont eiseres sinds
15 april 2015 niet meer met referent samen op het adres [adres 1] te [plaats] maar staat zij ingeschreven op het adres [adres 2] in [plaats]. Voorts heeft verweerder de onderhavige aanvraag van eiseres afgewezen, omdat geen sprake is van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf direct voorafgaande aan de aanvraag dan wel ten tijde van de beslissing of enig moment daartussen en omdat niet is gebleken dat eiseres het inburgeringsexamen heeft behaald of dat zij is vrijgesteld/ontheven van deze verplichting.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt en geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Bovendien is de hoorplicht geschonden. Verweerder heeft voorts de onderhavige aanvraag ten onrechte afgewezen. Op de dag van de aanvraag heeft eiseres meer dan vijf jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf gehad. Verweerder heeft abusievelijk de periode van 2 september 2009 tot en met 12 mei 2010, waarin eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘Au-pair’ bezat, niet meegenomen bij de berekening van de periode van rechtmatig verblijf.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:
g. het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.
Ingevolge het vijfde lid wordt onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.
Ingevolge artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 heeft gehad, met inachtneming van het derde lid.
6. De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en referent sinds 15 april 2015 niet meer op hetzelfde adres in het BRP staan ingeschreven en dat zij niet langer samenwonen.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres ingevolge artikel 3.13, eerste lid, in samenhang met artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet langer aan de beperking voldoet waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is verweerder derhalve bevoegd om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken. Volgens paragraaf B1/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) trekt verweerder de verblijfsvergunning in een dergelijk geval ook in. Verweerder dient echter op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van deze beleidsregel af te wijken indien dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat er zwaarwegende belangen zijn, in die zin dat zij vier jaar, elf maanden en drie dagen rechtmatig verblijf heeft gehad, dat zij in die periode arbeid heeft verricht en dat zij goed en volledig geïntegreerd is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze belangen niet kenbaar in de beoordeling heeft betrokken, nu deze belangen in het bestreden besluit ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning niet expliciet worden benoemd en worden gewogen. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat – zoals wél expliciet is overwogen met betrekking tot de afwijzing van de gevraagde vergunningen – niet gebleken is dat eiseres goed is geïntegreerd, nu zij dit niet nader heeft onderbouwd en niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Bovendien is de omstandigheid dat eiseres arbeid heeft verricht geen bijzondere omstandigheid, aangezien iedere vreemdeling die over een dergelijke verblijfsvergunning beschikt in Nederland arbeid mag verrichten. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden ziet verweerder derhalve geen grond om af te wijken van het beleid. De rechtbank kan verweerder hierin – terughoudend toetsend – volgen. Nu niet aannemelijk is dat eiseres door het hiervoor genoemde motiveringsgebrek in de besluitvorming is benadeeld, zal de rechtbank het gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarbij wordt betrokken dat verweerder ter zitting bij de rechtbank inhoudelijk is ingegaan op de door eiseres aangevoerde omstandigheden/belangen en eiseres daarop heeft kunnen reageren. Bovendien zijn dezelfde belangen ten aanzien van de afwijzing van de onderhavige aanvraag wel expliciet door verweerder in het bestreden besluit betrokken.
6.3.
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, slaagt niet. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen onder 6.2 is overwogen, is aan deze maatstaf voldaan.
7. De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de afwijzing van de verzochte aanvragen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten aanzien van de verzochte verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd terecht aanvoert dat zij gedurende een periode van meer dan vijf jaar, namelijk van 2 september 2009 tot 15 april 2015, aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Wat hier ook van zij, niet in geschil is dat eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en ook niet direct voorafgaande aan de aanvraag vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad, zoals artikel 21, eerste lid, van de Vw 2000 voorschrijft. Op het moment van het indienen van de aanvraag was eiseres immers niet meer in het bezit van een verblijfvergunning, nu haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 15 april 2015 is ingetrokken. Om die reden is ook niet voldaan aan de vereisten van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verweerder was daarom bevoegd de onderhavige aanvraag af te wijzen. Nu eiseres in beroep niet is opgekomen tegen de door verweerder in het kader van de afwijzing van de verzochte vergunningen gemaakte belangenafweging, maakt dit geen onderdeel uit van de beoordeling.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Nu een gebrek is geconstateerd, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.