ECLI:NL:RBDHA:2017:16636
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en de rechtsgeldigheid van het verzoek tot uitlevering door Macedonië
In deze zaak, die op 3 oktober 2017 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, die in Nederland woont, een verbod op zijn uitlevering aan Macedonië. Eiser stelde dat uit twee brieven van de Primary Court in Tetovo bleek dat het uitleveringsverzoek door de Macedonische autoriteiten was ingetrokken. De Staat der Nederlanden, gedaagde in deze procedure, heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 9 augustus 2016 was aangehouden op basis van de Uitleveringswet en dat er een uitleveringsverzoek was ingediend door Macedonië in verband met twee opgelegde vrijheidsstraffen. Eiser had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, die de uitlevering had toegestaan, maar dit beroep was verworpen door de Hoge Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie had de uitlevering op 23 juni 2017 toegestaan, maar eiser betoogde dat er onduidelijkheid bestond over de status van het uitleveringsverzoek na ontvangst van de brieven van de Macedonische rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de brieven niet voldoende bewijs boden dat het uitleveringsverzoek was ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor de uitlevering en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.