Geschil8. In geschil is of eiseres terecht in de verhuurderheffing is betrokken.
9. Eiseres stelt dat ten aanzien van de individuele leden sprake is van een recht van gebruik en bewoning in de zin van artikel 3:226 van het Burgerlijk wetboek (BW) en dat de woningen niet kwalificeren als huurwoningen in de zin van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (Wmw). Zij stelt bovendien dat [appartementencomplex] niet het genot heeft van de woningen zoals bedoeld in de Wmw. Eiseres concludeert dan ook dat zij ten onrechte in de verhuurderheffing is betrokken.
10. Verweerder stelt dat de woningen kwalificeren als huurwoningen in de zin van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wmw. De bepalingen van de verhuurderheffing zijn om die reden van toepassing. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Relevante wettelijke bepalingen
11. Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wmw bepaalt het volgende:
“huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als een onroerende zaak wordt aangemerkt, mits de huurprijs van die woning niet hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van woningen die worden verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden.”
12. Ingevolge artikel 1.4 van de Wmw is belastingplichtig voor de verhuurderheffing, de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de groep die bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan tien huurwoningen.
13. Artikel 3:226 BW bepaalt het volgende:
“1. Op een recht van gebruik en een recht van bewoning vinden de regels betreffende vruchtgebruik overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende bepalingen.
2. Indien enkel het recht van gebruik is verleend, heeft de rechthebbende de bevoegdheid de aan zijn recht onderworpen zaken te gebruiken en er de vruchten van te genieten, die hij voor zich en zijn gezin behoeft.
3. Indien enkel het recht van bewoning is verleend, heeft de rechthebbende de bevoegdheid de aan zijn recht onderworpen woning met zijn gezin te bewonen.
4. Hij die een der in dit artikel omschreven rechten heeft, kan zijn recht niet vervreemden of bezwaren, noch de zaak door een ander laten gebruiken of de woning door een ander laten bewonen.”
14. Artikel 7:201 BW bepaalt het volgende:
“1. Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
2. Huur kan ook op vermogensrechten betrekking hebben. In dat geval zijn de bepalingen van deze afdeling en de afdelingen 2-4 van toepassing, voor zover de strekking van die bepalingen of de aard van het recht zich daartegen niet verzet.
3. De pachtovereenkomst wordt niet als huur aangemerkt.”
15. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verhuur maar van een recht van gebruik en bewoning en dat de omstandigheid dat er voor dat recht een vergoeding wordt betaald daaraan niet afdoet. De hiervoor weergegeven bepalingen uit de statuten van eiseres, het huishoudelijk reglement en de individuele huurovereenkomst bieden daarvoor echter geen steun.
16. Afgezien daarvan is overigens niet gebleken dat is voldaan aan de vereisten voor het ontstaan van een recht van gebruik en bewoning, te weten de vestiging van dat recht door middel van een notariële akte (zie artikel 3:98 BW in samenhang met artikel 3:89 BW). Eiseres stelt in haar beroepschrift dat in de door haar overgelegde print van de statuten van de coöperatieve vereniging het recht van gebruik en bewoning op de juiste wijze juridisch is gevestigd. Die stelling mist feitelijke grondslag. Degene aan wie het recht van gebruik en bewoning is verleend moet – uiteraard – als rechthebbende met naam en toenaam worden vermeld in en partij zijn bij de notariële akte, waarbij dat recht van gebruik en bewoning is gevestigd.
Hieraan is niet voldaan in de relatie tussen eiseres en de bewoners van [appartementencomplex].
De notariële akte van de statuten van eiseres betreft het bestaan van eiseres als coöperatieve vereniging, niets meer en niets minder dan dat. Die akte heeft als zodanig niets van doen met een vestiging, jegens wie dan ook, van het recht van gebruik en bewoning van een woning als onderdeel van [appartementencomplex].
Daarom verwerpt de rechtbank de stelling dat sprake zou zijn van het recht van gebruik en bewoning.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren de woningen in [appartementencomplex] als huurwoning, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wmw. De Rechtbank wijst daarbij op de statuten van eiseres en meer in het bijzonder de artikelen daarvan die betreffen het door eiseres aan haar leden ter beschikking stellen van woonruimte. In een individuele overeenkomst tussen eiseres en een bewoner zijn de verplichtingen over en weer nader geregeld, zoals onder meer de maandelijkse huurprijs. Overigens is zowel in de statuten, het huishoudelijk reglement, als in die individuele overeenkomst sprake van een huurovereenkomst.
18. Eiseres kan worden aangemerkt als belastingplichtige in de zin van artikel 1.4 van de Wmw. Niet is in geschil dat [appartementencomplex] meer dan tien woningen omvat. Eiseres heeft die woningen in eigendom en ook het genot ervan doordat zij in staat is die woningen aan haar leden ter beschikking te stellen, tegen een bepaalde periodieke vergoeding.
Wie als belastingplichtige wordt aangemerkt, dient ruim te worden opgevat aangezien alle verhuurders die woningen verhuren met een huurprijs onder de liberalisatiegrens onder de reikwijdte van de Wmw vallen. Hierbij moet worden gedacht aan zowel sociale woningbouwverenigingen, commerciële woningverhuurders als particuliere verhuurders.
Dat bij de oprichting van eiseres sociale elementen een rol hebben gespeeld (zoals het destijds voorzien in huisvesting voor mensen die niet in aanmerking kwamen voor de toenmalige woningwetwoningen en niet de middelen hadden om een koopwoning te kopen), doet aan het hiervoor vermelde oordeel niets af. In dit verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2017 (ECLI:HR:2017:1131) waarin is bepaald dat het rechtstreekse verband tussen de betalingsverplichting en het ter beschikking stellen van de woning niet wordt doorbroken als bij het vaststellen van de betalingsverplichting van de bewoners rekening wordt gehouden met de inkomens- en vermogenspositie van de bewoners.
19. De overige door eiseres aangedragen gronden leiden niet tot een ander oordeel.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Met de enkele stelling dat coöperatieve vereniging “Vooruit II” geen verhuurderheffing heeft afgedragen, zonder dat eiseres nader heeft onderbouwd dat geen verhuurderheffing is verschuldigd, maakt eiseres niet aannemelijk dat sprake is van een situatie waarbij een zelfde soort coöperatieve vereniging gunstiger wordt behandeld dan eiseres.
20 Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.