ECLI:NL:RBDHA:2017:16574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
C/09/531899 KG ZA 17/562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, die op 1 juni 2017 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Kalle, een voorlopige omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen. Eiser had sinds mei 2015 geen contact meer gehad met de kinderen en stelde dat het herstel van contact in hun belang was. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Odink, voerde verweer en vorderde in reconventie een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er een spoedeisend belang was voor de gevorderde omgangsregeling, vooral gezien het feit dat er al een bodemprocedure aanhangig was. De rechter concludeerde dat er onvoldoende informatie was om een voorlopige regeling te rechtvaardigen en wees zowel de vorderingen in conventie als in reconventie af. Tevens werd bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/531899 / KG ZA 17/562
Vonnis in kort geding van 1 juni 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Odink te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 mei 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke eis in reconventie;
  • het door eiser overgelegde verzoekschrift tot vervangende toestemming voor erkenning en vaststelling omgangsregeling/zorgregeling met benoeming bijzondere curator.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn twee op dit moment minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
[eiser] heeft de minderjarigen niet erkend.
2.3.
[eiser] heeft vanaf begin mei 2015 tot en met heden geen contact met de minderjarigen gehad.
2.4.
[eiser] heeft op 26 mei 2017 genoemd verzoekschrift tot vervangende toestemming voor erkenning en vaststelling omgangsregeling/zorgregeling met benoeming bijzondere curator ingediend bij de rechtbank Den Haag.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie – kort weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige omgangsregeling vast te stellen in afwachting van de bodemprocedure, met een dwangsom, kosten rechtens. Daartoe wordt samengevat het volgende aangevoerd. Tussen de minderjarigen en [eiser] bestaat een nauwe persoonlijke betrekking. Inmiddels is er twee jaar geen contact geweest tussen [eiser] en de minderjarigen. Het contact moet zo snel mogelijk worden herstelt, omdat elke dag dat contact tussen [eiser] en de minderjarigen uitblijft schadelijk voor hen is. De gevorderde omgangsregeling is in het belang van de minderjarigen en [gedaagde] moet aan de uitvoering daarvan meewerken.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken. Zij vordert in reconventie – voorwaardelijk – een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten.
3.3.
[eiser] voert geen verweer tegen de vordering in reconventie. Ter zitting heeft hij verklaard dat als de vordering in conventie wordt afgewezen, hij wil dat de voorzieningenrechter ten behoeve van de bodemprocedure een raadsonderzoek gelast.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie zijn zodanig met elkaar verweven, dat zij gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Vast staat dat [eiser] in de afgelopen twee jaar geen poging heeft ondernomen om in contact te komen met de minderjarigen. In het licht hiervan en ook gezien het verweer van [gedaagde] , heeft hij onvoldoende toegelicht waaruit het spoedeisend belang bij de vaststelling van een voorlopige omgangsregeling bestaat. Niet is gebleken waarom de al ingestelde bodemprocedure – die binnen afzienbare tijd inhoudelijk zal worden behandeld – niet kan worden afgewacht. Daarbij wordt ook betrokken dat [eiser] ter zitting heeft erkend dat het uiteengaan van partijen problematisch was. Er moet daarom eerst worden onderzocht of en in hoeverre een omgangsregeling in het belang van de minderjarigen is. Op dit moment is er, mede gelet op de aard en complexiteit van de zaak, onvoldoende informatie om deze vraag te kunnen beoordelen. Dit is echter geen aanleiding om nu vooruitlopend op de bodemprocedure een raadsonderzoek te gelasten. Het is aan de bodemrechter te beslissen of hij het voor de beoordeling van genoemd verzoekschrift – waarin ook een geschil over de erkenning van de minderjarigen speelt – noodzakelijk acht dat een raadsonderzoek wordt gelast. Daarvoor is in dit kort geding geen plaats, waarbij ook in aanmerking wordt genomen dat er onvoldoende informatie is om ten behoeve van de bodemprocedure een afdoende vraagstelling aan de Raad te formuleren.
4.3.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering in conventie. De vordering in reconventie wordt ook afgewezen, nu de door [gedaagde] gestelde voorwaarde niet is ingetreden en de voorzieningenrechter ook niet ambtshalve aanleiding ziet nu een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten.
4.4.
In de omstandigheid dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen in conventie en reconventie af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. Braun en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.
RASV