In deze zaak, die op 1 juni 2017 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Kalle, een voorlopige omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen. Eiser had sinds mei 2015 geen contact meer gehad met de kinderen en stelde dat het herstel van contact in hun belang was. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Odink, voerde verweer en vorderde in reconventie een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er een spoedeisend belang was voor de gevorderde omgangsregeling, vooral gezien het feit dat er al een bodemprocedure aanhangig was. De rechter concludeerde dat er onvoldoende informatie was om een voorlopige regeling te rechtvaardigen en wees zowel de vorderingen in conventie als in reconventie af. Tevens werd bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.