ECLI:NL:RBDHA:2017:16359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/530163 KG RK 17-582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk; verzoek is te laat ingediend

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die thans gedetineerd is. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. M. Koole, de rechter-commissaris belast met strafzaken. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. C.N.M. Dekker, stelde dat mr. Koole inbreuk had gemaakt op zijn beroepsgeheim door informatie te delen met de officier van justitie, mr. M.A. Visser, zonder de procedure van artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering te volgen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De raadsman had op 28 maart 2017 kennisgenomen van de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek, maar diende het verzoek pas op 5 april 2017 in. De wrakingskamer oordeelde dat de reden voor de vertraging, namelijk een verblijf in het buitenland, niet afdoende was. Hierdoor werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/17
zaak-/rekestnummer: C 530163 KG RK 17-582
parketnummer: 09/842094-17
datum beschikking: 24 april 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [plaats] ,
verzoeker,
raadsman: mr. C.N.M. Dekker te Amsterdam;
strekkende tot wraking van:
mr. M. Koole,
rechter-commissaris belast met strafzaken in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is:
mr. M.A. Visser,
officier van justitie in de strafzaak tegen verzoeker.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is uit hoofde van zijn beroep van advocaat geheimhouder. In een bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangige strafzaak tegen verzoeker heeft mr. Koole op 21 februari 2017 twee doorzoekingen verricht in de woning van verzoeker in [plaats] . Bij de eerste doorzoeking heeft mr. Koole stukken en papieren onder ogen gehad, die zij als niet relevant heeft beoordeeld voor het strafrechtelijk onderzoek waarbinnen die doorzoeking plaats vond. Bij het doornemen van deze stukken zijn bij mr. Koole wel vragen gerezen omtrent de vraag of de handelingen, zoals die bleken uit sommige stukken, passen bij de werkzaamheden als advocaat.
Op 23 februari 2017 heeft mr. Koole telefonisch contact gehad met de officier van justitie van het arrondissement Zeeland-West-Brabant en hem vervolgens – na intern overleg – een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Bij de doorzoeking in het pand aan de [adres verzoeker] heb ik ambtshalve
kennis genomen van een aantal stukken. Het komt mij noodzakelijk voor dat ik u daarvan in
kennis stel. Ik zal een nader proces-verbaal van bevindingen opmaken maar ik geef u
hieronder een indicatie van wat ik heb gezien. Dit zijn overigens stukken waarvan de
opsporingsambtenaren geen kennis hebben genomen. Ze lagen in een kluisje en ik heb
beoordeeld of ze wel of niet relevant waren voor het onderzoek waarin de doorzoeking plaats
vond.
Het gaat om de volgende zaken:
-
Kwitanties van contante betalingen door [verzoeker]aan diverse personen (waarvan

ik geen namen heb genoteerd) van steeds enkele duizenden euro’s;

- Stukken over een vennootschap op Curaçao;
- Een verklaring van een bedrijf dat om haar moverende redenen een bedrag (rond de
11,5 miljoen US dollar) wenst te betalen voor een ander bedrijf en een bewijs van
ontvangst van dat bedrag;
  • Stukken/overeenkomsten van vermoedelijk cliënten van [verzoeker];
  • Machtigingen van personen die [verzoeker] machtigen alle voorkomende zaken te

behandelen;

-
Een kopie van een emailbericht van een persoon die [verzoeker] op losse toon

verzoekt om 60.000 euro.”

De e-mail van mr. Koole is (mede) aanleiding geweest voor de Haagse officier van justitie om een onderzoek naar verzoeker in te stellen. In dat onderzoek heeft een doorzoeking van de woning van verzoeker plaatsgevonden in de nacht van 23 op 24 februari 2017.
Mr. Koole heeft op 1 maart 2017 een proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen opgesteld om verslag te doen van de doorzoekingen op 21 februari 2017 in de woning van verzoeker in [plaats] .
Op 10 maart 2017 is door de griffier van mr. Koole onder meer verzoeker en zijn raadsman een uitnodiging verstuurd voor een bijeenkomst op 5 april 2017 om op de voet van artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslaggenomen stukken door te nemen.
Op 19 maart 2017 heeft de raadsman van verzoeker aan mr. Koole een aantal verzoeken gedaan houdende het verstrekken van stukken. Mr. Koole heeft de raadsman van verzoeker een kopie van het proces-verbaal van doorzoeking van 23/24 februari 2017 toegestuurd en hem voor de overige stukken verwezen naar de officier van justitie. Op 28 maart 2017 heeft de officier van justitie de raadsman van verzoeker een e-mail gestuurd en hem een drietal processtukken doen toekomen, te weten een machtiging doorzoeking van 23 februari 2017, het proces-verbaal van doorzoeking en het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen.
Op 5 april 2017 heeft de raadsman van verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend.
De wrakingskamer heeft vervolgens kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de schriftelijke reactie van mr. Koole op het wrakingsverzoek;
  • een stuk van de raadsman van verzoeker van 7 april 2017;
  • een e-mailbericht van mr. Koole van 7 april 2017;
  • een e-mailbericht namens de wrakingskamer aan de raadsman van verzoeker van 7 april 2017;
  • een e-mailbericht van mr. M.A. Visser, officier van justitie van 9 april 2017;
  • een e-mailbericht van [naam] , waarnemend deken van de Orde van Advocaten Amsterdam van 10 april 2017;
  • een e-mailbericht van de raadsman van verzoeker van 10 april 2017, met vier bijlagen.
Voorts heeft de wrakingskamer kennisgenomen van kopieën van stukken die betrekking hebben op het strafdossier.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 april 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn de raadsman van verzoeker en mr. Koole. De officier van justitie is met bericht niet verschenen.
Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Van het overige verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het wrakingsdossier bevinden.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Mr. Koole heeft een inbreuk gemaakt op het geldende beroepsgeheim van verzoeker, door de informatie zoals vermeld in haar e-mailbericht van 23 februari 2017 uit hoofde van haar ambt zowel mondeling (telefonisch) als schriftelijk (per e-mail) te delen met de officier van justitie, alvorens de procedure van artikel 98, lid 2, Wetboek van Strafvordering te doorlopen.

4.Het standpunt van mr. M. Koole

Mr. Koole berust niet in de wraking. Zij concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker in zijn wrakingsverzoek, nu het verzoek te laat is ingediend. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat er geen geheimhoudersinformatie is gedeeld.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de wrakingskamer over het wrakingsverzoek.

6.De beoordeling

Op grond van artikel 513 lid 1 Wetboek van Strafvordering dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, bekend zijn geworden.
De wrakingskamer constateert dat de raadsman van verzoeker in ieder geval door middel van de e-mail van de officier van justitie van dinsdag 28 maart 2017 bekend geworden is met de feiten en omstandigheden die aanleiding zijn geweest tot het indienen van het wrakingsverzoek. Naar eigen zeggen wist hij na ontvangst van deze e-mail dat de geplande bijeenkomst op woensdag 5 april 2017 geen doorgang zou vinden vanwege deze wraking. Desgevraagd heeft hij echter niet kunnen duidelijk maken waarom hij heeft gewacht tot die 5e april (ruim een week later) voordat hij het wrakingsverzoek (onder meer per email) indiende. De enkele omstandigheid dat hij op 28 maart op het vliegtuig stapte en tot 4 april in het buitenland verbleef, kan in deze tijd met zijn ruime mogelijkheden van communicatie via het internet, niet als afdoende reden gelden.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend zodat verzoeker niet in dit verzoek kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek wordt daarom niet toegekomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. C.N.M. Dekker;
• de officier van justitie mr. M.A. Visser;
• de rechter-commissaris mr. M. Koole.
Aldus beslist in raadkamer door mrs. E.A.G.M. van Rens, H.M.D. de Jong en F.J. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en uitgesproken op 24 april 2017.