ECLI:NL:RBDHA:2017:16349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/09/534974/ KG RK 17/1145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechter mr. D.A.J. Overdijk

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2017 uitspraak gedaan over het wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechter mr. D.A.J. Overdijk. Verzoekster was niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek, omdat zij dit verzoek te laat had ingediend. De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster had op 2 juni 2017 een verzoek tot aanhouding van de behandeling ter zitting ingediend, welke op 6 juni 2017 werd afgewezen. Pas op 22 juni 2017, meer dan twee weken later, diende verzoekster haar wrakingsverzoek in. De wrakingskamer oordeelde dat de indiening van het wrakingsverzoek niet verschoonbaar was, ondanks het feit dat verzoekster eerst de beslissing op haar klacht bij de president van de rechtbank wilde afwachten. De wrakingskamer benadrukte dat artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vereist dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer heeft de beslissing genomen dat het proces in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/37
zaak-/rekestnummer: C/09/534974/ KG RK 17/1145
zaaknummer hoofdzaak: SGR 16/5054 WABOA
datum beschikking: 17 juli 2017
BESLISSINGop het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de
Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot wraking van:
mr. D.A.J. Overdijk,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder in de hoofdzaak.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Bij vijf afzonderlijke besluiten van 21 respectievelijk 25 augustus 2015 heeft verweerder aanvragen van woningcorporatie Staedion om een omgevingsvergunning geweigerd. Hiertegen heeft Staedion bezwaar gemaakt. Verzoekster, die door verweerder als derde‑belanghebbende is aangemerkt, heeft verweerder bij brief van 4 mei 2016 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het door Staedion gemaakte bezwaar. Bij besluit van 22 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van Staedion ongegrond verklaard. Op 15 juni 2016 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Bij uitspraak van 15 februari 2017 heeft de rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet tegen deze uitspraak is bij uitspraak van 2 mei 2017 gegrond verklaard. Bij brief van 1 juni 2017 is verzoekster opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 23 juni 2017. Bij brief van 2 juni 2017 heeft verzoekster om uitstel van de zitting gevraagd omdat haar zoon, die als haar gemachtigde zou optreden, op de datum van de zitting verhinderd was. Bij brief van 6 juni 2017 is dat verzoek afgewezen.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 22 juni 2017 en van de schriftelijke reactie van de rechter van 28 juni 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 juli 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] , die daartoe ter zitting een machtiging heeft overgelegd.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende gesteld.
Op 1 juni 2017 ontving verzoekster een uitnodiging voor de mondelinge behandeling van haar zaak op 23 juni 2017. Op 2 juni 2017 heeft zij een verzoek gedaan om de zitting te verplaatsen. Zij heeft daarbij aangegeven dat haar zoon, die als gemachtigde zou optreden, op 23 juni 2017 drie zittingen had bij het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, waardoor hij niet in staat was om diezelfde dag de zitting in Den Haag bij te wonen. Dit verzoek is – zonder nadere motivering – afgewezen. Verzoekster vindt het merkwaardig dat het in een andere zaak wel mogelijk was de zittingsdatum te verplaatsen. Hierdoor bestaat bij verzoekster sterk de indruk van vooringenomenheid van de rechter.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. Zij stelt zich op het standpunt dat het al dan niet honoreren van een aanhoudingsverzoek een processuele beslissing is, die zich niet leent voor wraking. Daarnaast wijst zij er op dat niet zij, maar een andere rechter op het aanhoudingsverzoek heeft beslist. Deze rechter is om een reactie gevraagd. Uit deze reactie blijkt dat het aanhoudingsverzoek niet tijdig, overeenkomstig het bepaalde in het procesreglement bestuursrecht, is gedaan en dat geen sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigden het aanhoudingsverzoek toch toe te wijzen.

5.De beoordeling

Artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan, zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval heeft verzoekster op 2 juni 2017 een verzoek tot aanhouding van de behandeling ter zitting ingediend. Dit aanhoudingsverzoek is bij brief van 6 juni 2017 afgewezen. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting bevestigd dat hij op 6 of 7 juni 2017 op de hoogte was van die afwijzing. Eerst op 22 juni 2017, dus ruim twee weken later, heeft verzoekster haar wrakingsverzoek ingediend. Dat is naar het oordeel van de wrakingskamer te laat. Dit leidt ertoe dat eiseres niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar wrakingsverzoek. Anders dan verzoekster betoogt, brengt de omstandigheid dat zij niet meteen na de afwijzing van haar verzoek om uitstel een wrakingsverzoek wilde indienen, maar eerst de beslissing wilde afwachten op haar klacht van 14 juni 2017 bij de president van de rechtbank, niet mee dat de verlate indiening van het wrakingsverzoek verschoonbaar is.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
 verzoekster, [verzoekster] ;
 de belanghebbende in de hoofdzaak, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;
 de bestuursrechter mr. D.A.J. Overdijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A. van Steen, K.M. Braun en A.L. Frenkel, rechters, in tegenwoordigheid van P. Hillebrand als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017.