ECLI:NL:RBDHA:2017:16339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
C/09/543391/ KG RK 17-1916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in merkrechtenkwestie tussen Van Caem International B.V. en Bacardi and Company Limited

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door Van Caem International B.V. en andere vennootschappen (hierna: Van Caem c.s.) tegen mr. F.M. Bus, rechter in de rechtbank Den Haag. De achtergrond van het verzoek ligt in een geschil tussen Van Caem c.s. en Bacardi and Company Limited (hierna: Bacardi) over de vermeende inbreuk op merkrechten door Van Caem c.s. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank om de zaak te behandelen in een enkelvoudige kamer, terwijl verzoeker meende dat de zaak complex genoeg was voor behandeling door een meervoudige kamer. Verzoeker stelde dat de gewraakte rechter in eerdere uitspraken niet onbevangen zou zijn geweest en dat dit de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid zoals vastgelegd in het EVRM. De wrakingskamer oordeelde dat de gewraakte rechter niet op vooringenomen wijze had gehandeld en dat de bezwaren van verzoeker onvoldoende grond boden voor de conclusie dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/57
zaak-/rekestnummer: C/09/543391/ KG RK 17-1916
hoofdzaak: C/09/439739/ HA ZA 13-337
datum beschikking: 11 december 2017
BESLISSING
op het mondeling verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Caem International B.V.,
gevestigd te Leiden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Delicasea B.V.,
gevestigd te Leiden,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
Carribean Shipstores N.V.,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Caem Klerks Group B.V.,
gevestigd te Leiden,
gedaagden in de hoofdzaak,
verzoeker in het wrakingsverzoek,
hierna ook te noemen: Van Caem c.s. (in enkelvoud),
advocaat: mr. J.S. Hofhuis;
strekkende tot wraking van:
mr. F.M. Bus,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is:
de rechtspersoon naar vreemd recht
Bacardi and Company Limited,
gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
eiseres in de hoofdzaak,
hierna ook te noemen: Bacardi,
advocaat: mr. N.W. Mulder.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Het geschil tussen verzoeker en Bacardi in de hoofdzaak heeft in de eerste plaats betrekking op de vraag of verzoeker inbreuk maakt op de merkrechten van Bacardi in de Europese Unie en/of de Benelux door Bacardi-producten te verhandelen die niet door of met toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht. Een belangrijk geschilpunt daarbij is de vraag of goederen in merkenrechtelijke zin worden ingevoerd zodra zij in douanerechtelijk opzicht in het vrije verkeer van goederen zijn gebracht, óf dat zij dat nog niet zijn zolang zij onder een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst. Daarnaast is tussen hen in geschil of verzoeker (inmiddels) volledig heeft voldaan aan de opgaveverplichting uit een tussen partijen gewezen eindvonnis uit 2011.
Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 1 april 2015 is – voor zover thans van belang – iedere verdere beslissing aangehouden en is het geding geschorst tot na de beantwoording door het Hof van Justitie EU van de prejudiciële vragen in de Mevi/Bacardi-zaak van het Haagse hof en het eindarrest in het hoger beroep van het tussenvonnis uit 2010 en het eindvonnis uit 2011.
Nadat deze uitspraken waren gedaan, is de zaak weer opgebracht en is, nadat Bacardi om pleidooi had gevraagd, 21 november 2017 bepaald als datum voor pleidooi. Bij de datumbepaling voor pleidooi is niet onderkend dat het ging om een zaak die werd behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank. Het pleidooi is bepaald ten overstaan van de enkelvoudige kamer, bestaande uit mr. F.M. Bus.
Bij bericht van 7 november 2017 heeft de rechtbank haar voornemen om de procedure naar de enkelvoudige kamer te verwijzen aan partijen aangekondigd.
Bij brieven van 9 november 2017 hebben beide advocaten op dit voornemen gereageerd.
Bij vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank, waarvan mr. F.M. Bus deel uitmaakte, van 15 november 2017 is de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank en is een verschijning van partijen, althans hun advocaten, bevolen voor het geven van inlichtingen op de terechtzitting van mr. F.M. Bus op 21 november 2017 van 11.00 uur tot 14.00 uur. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij brief van 20 november 2017 heeft mr. J.S. Hofhuis namens verzoeker een verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer ingediend en is aangekondigd dat verzoeker voornemens is bij afwijzing van dit verzoek een verzoek tot wraking te doen. De gronden voor de wraking zijn in diezelfde brief uiteengezet.
Op 21 november 2017 heeft ten overstaan van de enkelvoudige kamer van mr. F.M. Bus in de rechtbank Den Haag het pleidooi, tevens comparitie van partijen, plaatsgevonden. Ter zitting is met partijen het verzoek van verzoeker om verwijzing naar de meervoudige kamer besproken. Na een korte schorsing heeft de rechter aan partijen medegedeeld dat het verzoek om de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer niet wordt gehonoreerd, zodat in deze zaak een eenvoudig pleidooi zal worden gehouden. Hierop heeft mr. J.S. Hofhuis namens verzoeker de rechter gewraakt onder verwijzing naar zijn brief van 20 november 2017 voor de gronden van de wraking, waarbij desgevraagd werd opgemerkt dat de wraking geen betrekking heeft op de (gehele) meervoudige kamer die het tussenvonnis van 15 november 2017 heeft gewezen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 27 november 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen mr. J.S. Hofhuis en namens Bacardi is verschenen mr. N.W. Mulder. Het wrakingsverzoek is door mr. J.S. Hofhuis aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De verweren die door verzoeker in de hoofdzaak worden gevoerd, vergen dat de rechtbank ‘om’ gaat. De gewraakte rechter heeft in andere door haar gewezen vonnissen de wezenlijke en gedetailleerd onderbouwde kritiek op de rechtspraak van haar eigen rechtbank structureel genegeerd. Dit wekt op verzoeker de indruk dat de rechter niet onbevangen en onbevooroordeeld tot haar oordeel is gekomen, maar dat haar oordeel in de betreffende geschillen in wezen al op voorhand vaststond. In ieder geval wordt het daardoor voor haar steeds moeilijker nog onbevangen naar identieke zaken te kijken. Ondanks de daartegen aangevoerde bezwaren van verzoeker is de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer waarin de gewraakte rechter zitting heeft. De overweging van de meervoudige kamer daartoe dat de zaak ‘niet langer van zodanige complexiteit [is] dat die een behandeling door de meervoudige kamer vergt’ wekt de indruk dat de rechtbank deze verweren (wederom) niet serieus zal bekijken. Verzoeker kan dit oordeel niet anders lezen dan dat de rechter voornemens is de thans bestaande lijn in haar rechtspraak onverkort door te zetten. De rechter wekt aldus de schijn dat zij de wezenlijke en gedetailleerd onderbouwde kritiek dat haar eigen rechtspraak strijdig is met de rechtspraak van het Hof van Justitie EU niet onbevangen zal beoordelen – en dat in wezen al over deze complexe materie is beslist. Verzoeker vat dit oordeel zodanig op, dat de rechter vasthoudt aan de lijn dat in deze zaak niet de vraag voorligt of de rechtbank op een of meer punten ‘om moet’. De relevantie van de mondelinge behandeling van 21 november jl. is dat de rechter de al eerder gewekte schijn van vooringenomenheid op geen enkele manier heeft ontzenuwd, bijvoorbeeld door alsnog te erkennen dat het om een ingewikkelde zaak gaat. Zij heeft het zich daarmee nog moeilijker gemaakt een werkelijk onbevangen oordeel te geven over de voorliggende vragen. Haar opmerking ter comparitie van 21 november jl., dat zij, als zij bij de beoordeling alsnog tot de slotsom zou komen dat er sprake is van principiële of zeer complexe beslispunten, die een meervoudige behandeling vergen, de zaak ambtshalve wederom naar de meervoudige kamer zal verwijzen, maakt dit alles voor verzoeker niet anders. Verzoeker heeft er niet voldoende vertrouwen meer in dat de rechter een onbevooroordeeld oordeel zal geven. In wezen is al over de voorliggende vragen beslist.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter verzet zich tegen het wrakingsverzoek. Voor zover het wrakingsverzoek zelfstandig is gegrond op de handelwijze van de rechter als lid van de meervoudige kamer voorafgaand aan of bij de beslissing in het vonnis van 15 november 2017, of in andere procedures, is het tardief. Het wrakingsverzoek is op 21 november 2017 gedaan, terwijl gedaagden op 15 of 16 november 2017 bekend zijn geraakt met het verwijzingsvonnis en al eerder bekend waren met de overige gronden voor het wrakingsverzoek. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Voor zover het verzoek is gebaseerd op de afwijzing van het verzoek tot verwijzing naar de meervoudige kamer op de zitting en/of alle door mr. Hofhuis in de brief van 20 november 2017 (onder de kop subsidiair: wraking) genoemde feiten en omstandigheden samen, wijst de rechter er op dat de beslissing op het verzoek een processuele beslissing is geweest, waartegen in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet.

5.Het standpunt van Bacardi

Namens Bacardi is verklaard dat inmiddels jurisprudentie beschikbaar is waarin is beslist op principiële vragen die zich in de hoofdzaak ook voordoen, zodat de complexiteit van de zaak zich niet langer verzet tegen behandeling door de enkelvoudige kamer. Volgens Bacardi wordt het wrakingsmiddel uitsluitend ingezet voor processuele doeleinden, waarvoor het niet is bedoeld. Verzoeker heeft op 2 november 2017 verzocht om de spreektijd bij de meervoudige kamerbehandeling te verlengen tot een uur en heeft bij de motivering op geen enkele wijze gerefereerd aan de complexiteit van de zaak. Pas op het moment dat de zaak door de meervoudige kamer werd verwezen, werd gesteld dat de complexiteit van de zaak zich verzet tegen behandeling voor de enkelvoudige kamer, terwijl (de complexiteit van) de zaak geen andere was geworden sinds 2 november 2017. Het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, aldus Bacardi.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Het wrakingsverzoek is gericht tegen de beslissing dat de zaak enkelvoudig zal worden voortgezet en dat zal worden beslist door de gewraakte rechter. Deze rechter heeft volgens verzoeker in vergelijkbare zaken meerdere beslissingen genomen die niet in lijn zijn met het door verzoeker gevoerde verweer. Door de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer waar deze rechter zitting in heeft wordt volgens verzoeker de complexiteit van de zaak niet onderkend en bestaat bij verzoeker de indruk dat – wat ook zij van de door hem gevoerde verweren – zonder meer vastgehouden zal worden aan de eerdere rechtspraak en de rechter geen onbevangen oordeel meer kan geven.
6.4.
Nu het wrakingsverzoek volgens verzoeker wordt gerechtvaardigd door een opeenstapeling van feiten en omstandigheden, met een climax tijdens de mondelinge behandeling van 21 november 2017, acht de wrakingskamer het wrakingsverzoek niet tardief.
6.5.
De wrakingskamer overweegt voorts als volgt. De omstandigheid dat een rechter eerdere beslissingen in vergelijkbare zaken heeft gewezen - en daarbij mogelijk heeft bijgedragen aan het vormen van meer principiële rechtspraak -, vormt naar het oordeel van de wrakingskamer op zichzelf onvoldoende grond voor wraking en is bovendien eigen aan het feit dat het intellectuele eigendomsrecht een (zeer) specialistisch rechtsgebied is. Dat – volgens verzoeker – de gewraakte rechter bij die zaken in de beslissing niet of onvoldoende is ingegaan op door hem aangevoerde argumenten, maakt niet dat de motivering van die beslissingen wijst op vooringenomenheid. Dat de gewraakte rechter ter zitting niet concreet is ingegaan op de (juridische) verweren van verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek om de zaak terug te wijzen naar de meervoudige kamer en zij afwijzend op dit verzoek heeft beslist, is naar het oordeel van de wrakingskamer voorts onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de gewraakte rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daartegen pleit ook dat de beslissing om de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer is genomen door de meervoudige kamer, waarvan de gewraakte rechter lid was, en dat de bezwaren van verzoeker nadrukkelijk niet gericht zijn tegen (de verwijzingsbeslissing van) de meervoudige kamer en verzoeker het evenmin bezwaarlijk acht dat de behandeling ten overstaan van diezelfde meervoudige kamer óf in de vorm van een regiezitting ten overstaan van – uitsluitend – de gewraakte rechter zal worden voortgezet. Kennelijk heeft verzoeker vooral bezwaar tegen de behandeling door een enkelvoudige kamer en niet tegen de behandeling van de zaak door de gewraakte rechter. Daarvoor is het middel van wraking niet bedoeld.
6.6.
Dit alles brengt de wrakingskamer tot het oordeel dat geen van de feiten of omstandigheden die door verzoeker naar voren zijn gebracht, blijk geven van vooringenomenheid van de rechter of de vrees voor onpartijdigheid objectief rechtvaardigen. Een en ander leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. J.S. Hofhuis;
• eiseres in de hoofdzaak p/a mr. N.W. Mulder;
• de rechter mr. F.M. Bus;
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, S.W.E. de Ruiter en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Willems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.