ECLI:NL:RBDHA:2017:16338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
C/09/542971/ KG RK 17-1882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot loonvordering

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoekster die in dienst was bij YZ Content Schoonmaak B.V. en die een loonvordering had ingesteld. Tijdens een comparitie na antwoord op 9 november 2017 heeft de verzoekster de kantonrechter, mr. P.M. Frinking, gewraakt. De verzoekster stelde dat de kantonrechter door het stellen van kritische vragen en zijn (lichaams)taal een indruk van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de onderzoekende houding van de rechter, die vragen stelde om duidelijkheid te verkrijgen over de vordering, op zichzelf niet duidt op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoekster heeft geen andere feiten of omstandigheden aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/56
zaak-/rekestnummer: C/09/542971/ KG RK 17-1882
hoofdzaak: 6230713 CV EXPL 17-3635
datum beschikking: 11 december 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. R. Müller;
strekkende tot wraking van:
mr. P.M. Frinking,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is:
YZ Content Schoonmaak B.V.,
gemachtigde: voorheen mr. R. Bleijendaal, thans mr. P.P. Otte.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

In de zaak tussen verzoekster en haar werkgever, YZ Content Schoonmaak B.V. (verder: Content), heeft bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, ten overstaan van de kantonrechter een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Ter zitting van 9 november 2017 heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt. De kantonrechter heeft niet schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 27 november 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R. Müller, is verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster is voor onbepaalde tijd in dienst bij Content als schoonmaakster. Door verzoekster is loondoorbetaling geëist. Content heeft in de zomer een bedrag van € 2.500,- aan verzoekster voldaan en kort voor de zitting nog een bedrag van € 900,-. Ter zitting heeft de kantonrechter verzoekster verschillende malen gevraagd naar de onderbouwing van de vordering, maar haar onvoldoende gelegenheid gegeven om (de achtergrond van) haar vordering ten volle toe te lichten en te reageren op de wederpartij. Uit de (lichaams)taal van de kantonrechter bleek duidelijk dat hij geërgerd was dat er geen andere toelichting kwam dan de verwijzing van verzoekster naar de salarisadministratie van Content. Hierdoor is bij verzoekster de indruk ontstaan dat de kantonrechter zich afvroeg wat het belang van verzoekster nog was bij verdere behandeling van het verzoek. Gelet op dit alles is verzoekster van mening dat de kantonrechter de zaak niet onbevangen kan voortzetten.

4.Het standpunt van Content

Volgens Content is het wrakingsverzoek voorafgegaan door het volgende. Verzoekster heeft een loonvordering ingesteld, welke vordering in de ogen van Content bij de dagvaarding niet nader is onderbouwd. Evenmin zijn voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Door Content is een berekening gemaakt van het achterstallige salaris en dat salaris is voorafgaande aan de zitting aan verzoekster uitbetaald. Volgens Content heeft de kantonrechter willen onderzoeken wat de hoogte en aard van de vordering was en op welke wijze deze was berekend, nu volgens de berekening van Content het achterstallig loon was voldaan. In de dagvaarding was sprake van een geschatte vordering en verzoekster was gedurende de zitting niet in staat haar vordering toe te lichten. Verzoekster erkende op de zitting dat het salaris voorafgaand aan de mondelinge behandeling was ontvangen, zodat de vraag van de kantonrechter was hoe hoog volgens verzoekster de nog openstaande vordering was. Verzoekster bleef in haar antwoord op die vraag volstaan met een verwijzing naar de salarisadministratie van Content. Daaruit bleek dat al het achterstallige salaris aan haar was betaald. Dit alles rechtvaardigt naar de mening van Content niet een wraking.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Uit hetgeen ter toelichting op het wrakingsverzoek is verklaard, komt naar voren dat de kantonrechter ter zitting door het stellen van vragen heeft getracht duidelijkheid te verkrijgen omtrent de door verzoekster ingestelde vordering. De wrakingskamer is van oordeel dat een onderzoekende houding van de rechter door het stellen van (kritische) vragen aan partijen op zichzelf niet meebrengt dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Door verzoekster zijn geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die in dit specifieke geval wel blijk zouden geven van objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. Dat uit de (lichaams)taal van de kantonrechter bleek dat hij geërgerd was dat er geen andere toelichting kwam dan de verwijzing van verzoekster naar de salarisadministratie van Content, is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Van overige feiten of omstandigheden die blijk geven van vooringenomenheid of die de vrees voor onpartijdigheid objectief rechtvaardigen is de wrakingskamer niet gebleken. Een en ander leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. R. Müller;
• verweerder in de hoofdzaak mr. P.P. Otte;
• de kantonrechter mr
.P.M. Frinking;
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, S.W.E. de Ruiter en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Willems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.