ECLI:NL:RBDHA:2017:16337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
C/09/542602/ KG RK 17-1840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot wachtgelduitkering

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 december 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. de Boorder, had het wrakingsverzoek ingediend tegen bestuursrechter mr. G.P. Kleijn. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling van het verzoek uit te stellen en verzoekster op te roepen om op 13 november 2017 ter zitting te verschijnen. Verzoekster stelde dat deze beslissing niet op de juiste wijze was genomen, wat volgens haar de schijn van partijdigheid wekte.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de zitting uit te stellen een processuele beslissing was en dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval waren er geen objectieve aanwijzingen dat de rechter partijdig was of dat verzoekster een gerechtvaardigde vrees had voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het wrakingsverzoek konden onderbouwen en wees het verzoek af. De behandeling van de onderliggende procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en aan alle betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/54
zaak-/rekestnummer: C/09/542602/ KG RK 17-1840
kenmerk/zaaksnr.: SGR AWB 17-6937 AW G VC (voorlopige voorziening)
datum beschikking: 11 december 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. de Boorder;
strekkende tot wraking van:
mr. G.P. Kleijn,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende is:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; APG

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De wachtgelduitkering van verzoekster is over een bepaalde periode vervallen verklaard.
Bij besluit van 28 juni 2017 heeft APG het bezwaar van verzoekster daartegen ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (bekend onder SGR AWB 17-6938 AW G PC). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder SGR AWB 17-6937 AW G VC). Het wrakingsverzoek ziet op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
Bij faxbericht van 3 november 2017 heeft mr. M. de Boorder de rechter laten weten dat verzoekster niet aanwezig kan zijn op de mondelinge behandeling van
6 november 2017 en heeft mr. de Boorder verzocht om uitspraak te doen op basis van de stukken.
Bij brief van 3 november 2017, verzonden per gewone post en vooruit per fax, heeft de rechtbank de behandeling ter zitting van het verzoek verplaatst naar 13 november 2017 om 14.10 uur.
Bij (fax)brief van 3 november 2017 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen aanhouding van het verzoek.
Bij (fax)brief van 6 november 2017 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend.
Bij (fax)brief van 11 november 2017 heeft verzoekster de gronden van het wrakingsverzoek aangevuld.
Bij brief van 13 november 2017 heeft de rechter verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.
Verzoekster heeft op het verweer van de rechter gereageerd bij brief van 17 november 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ten overstaan van de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank is op 27 november 2017 te 10.00 uur bepaald. Geen van de betrokkenen is ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoekster is de zitting niet op de bij wet voorgeschreven wijze uitgesteld – per fax in plaats van aangetekende brief - en om die reden niet geldig. Zij heeft de rechter hiervan op de hoogte gesteld en verzocht de zaak op de stukken af te doen. Ondanks dat bericht heeft de mondelinge behandeling op 6 november 2017 niet plaatsgevonden. Nu zij haar standpunt reeds onweerlegbaar heeft onderbouwd, is er volgens verzoekster geen reden een mondelinge behandeling te bepalen. Door dit toch te doen, terwijl de rechter ervan op de hoogte is dat verzoekster niet ter zitting zal kunnen verschijnen, heeft de rechter APG geholpen, zo stelt verzoekster.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter verzet zich tegen het wrakingsverzoek. De rechter acht de aanwezigheid van verzoekster in persoon noodzakelijk om van haar inlichtingen te krijgen over de vraag waarom zij haar inlichtingenplicht aan APG niet is nagekomen. Aanleiding om de behandeling niet te laten plaatsvinden op 6 november 2017 was dat verzoekster op die dag geen gehoor kon of wilde geven aan het verzoek om persoonlijk bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Daarop heeft de rechter besloten de zitting te verdagen en verzoekster op te roepen om op 13 november 2017 te verschijnen. Mr. de Boorder heeft tegen deze nieuwe datum geen bezwaar gemaakt. De rechter is van mening dat de procesbeslissing om de zitting naar 13 november 2017 te verplaatsen noodzakelijk is voor het verzamelen van informatie die van betekenis kan zijn voor de beslissing op het verzoek. Dit kan volgens de rechter niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag de stelling van verzoekster dat de mondelinge behandeling niet conform de wettelijke regels is uitgesteld en dat de rechter hieraan, alsook aan haar verzoek om de zaak op de stukken af te doen, ten onrechte voorbij is gegaan. Daarmee is volgens verzoekster de schijn van partijdigheid gewekt.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling uit te stellen en verzoekster op te roepen om op 13 november 2017 ter zitting te verschijnen teneinde nadere inlichtingen van verzoekster te verkrijgen ten behoeve van de beoordeling van het verzoek, dient te worden aangemerkt als een processuele beslissing – wat ook zij van de wijze waarop deze beslissing aan verzoekster kenbaar is gemaakt. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Er zijn naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve aanwijzingen dat de rechter de wederpartij met deze beslissing heeft bevoordeeld. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, zodat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar gemachtigde mr. M. de Boorder;
• verweerder in de hoofdzaak de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; APG;
• de bestuursrechter mr. G.P. Kleijn.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, S.W.E. de Ruiter en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Willems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.