3.3Omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, voor zover dit beroep is gericht tegen het bestreden besluit I. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om de proceskosten in bezwaar te vergoeden, nu niet gebleken is dat het primaire besluit onrechtmatig was.
4. Eiser voert aan dat de eisen die worden gesteld aan het bieden van opvang in de VBL, namelijk dat eiser bereid is actief te werken aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst, in strijd zijn met het Europees Sociaal Handvest en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Verder voert hij aan dat het bestreden besluit II gebrekkig is, omdat daarin niet staat wat van hem tijdens zijn verblijf in de VBL wordt verlangd. Eiser kan hierdoor niet opkomen tegen eventuele onmogelijke eisen. Deze zijn daardoor niet aan verdragsrecht te toetsen.
Oordeel rechtbank: het bestreden besluit II
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Voor het antwoord op deze vraag is volgens vaste jurisprudentie bepalend of het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
6. De rechtbank overweegt dat eiser bezwaar heeft ingesteld tegen de aanvankelijke weigering hem op te vangen in de VBL. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser thans geen procesbelang meer voor wat betreft het verkrijgen van opvang, nu verweerder in het bestreden besluit II eisers bezwaar gegrond heeft verklaard, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij actief zal werken aan zijn terugkeer naar Somalië en hij daarom in de VBL geplaatst kan worden. Onderhavige beroepsprocedure heeft daarom geen feitelijke betekenis meer. Voor zover eiser bedoelt te betogen dat voor hem onvoldoende duidelijk is wat hij concreet moet doen om zijn recht op plaatsing in de VBL te behouden, overweegt de rechtbank dat onderhavige beroepsprocedure ziet op de plaatsing in de VBL en niet op het behoud van deze plaatsing. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om deze plaatsing te behouden vormen dan ook geen onderwerp van deze beroepsprocedure. De rechtbank overweegt ten overvloede ervan uit te gaan dat tijdens het verblijf in de VBL in gesprekken met DT&V besproken zal worden wat eiser concreet doet aan zijn vertrek en of dit voldoende is. Verwacht mag worden dat schriftelijk verslag van de gesprekken wordt gemaakt. Indien beëindiging van de plaatsing vervolgens plaatsvindt vanwege het onvoldoende werken aan vertrek, dan zal in de eventuele daarop volgende (voorlopige voorziening-)procedure beoordeeld moeten worden of verweerder terecht meent dat de inspanning onvoldoende is.
7. Vanwege het ontbreken van procesbelang verklaart de rechtbank het beroep voor zover dit ziet op het bestreden besluit II niet-ontvankelijk. Nu dit beroep niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.