ECLI:NL:RBDHA:2017:16326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van schijnrelatie en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een procedure waarbij een eiser, van Ghanese nationaliteit, een verblijfsdocument aanvroeg als gezinslid van een gemeenschapsonderdaan. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat er sprake zou zijn van een schijnrelatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld en direct na de zitting mondeling uitspraak gedaan. De eiser en de referente werden gehoord op 8 februari 2017, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van beide partijen tegenstrijdig waren en niet voldoende bewijs boden voor de oprechtheid van de relatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht onderzoek heeft ingesteld naar de relatie tussen eiser en referente, gezien de illegale status van eiser in Nederland en de discrepanties in hun verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van de beschikbare informatie mocht afwijzen. De rechtbank oordeelde dat de hoorzitting zorgvuldig was uitgevoerd en dat de duur van het gehoor geen indicatie was van onzorgvuldigheid. De rechtbank heeft de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en referente als significant beoordeeld, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een authentieke relatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13022 BEPTDN
AWB 17/13023 BEPTDN
[V-Nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. F. Kilic),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2017. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter/rechtbank (hierna te noemen: rechtbank) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Eiser heeft verzocht om afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiser beoogt met onderhavige aanvraag verblijf als gezinslid van een gemeenschapsonderdaan. Hij stelt een relatie te hebben met [naam] (referente). Op 8 februari 2017 zijn eiser en referente door verweerder gehoord (hierna: het gehoor).
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van het voornoemde document afgewezen, omdat, gelet op hetgeen tijdens de hoorzitting van 8 februari 2017 door eiser en referente is verklaard, sprake is van een schijnrelatie met als enig doel het in de richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Eiser en referente hebben volgens verweerder namelijk uiteenlopende dan wel vage en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over essentiële onderdelen van hun relaas.
3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvraag mocht afwijzen. Voor die beoordeling is de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) leidend. Verweerder heeft bij zijn beoordeling of sprake is van misbruik beoordelingsruimte. De rechtbank moet toetsen of verweerder gelet op concrete aanwijzingen onderzoek mocht instellen. en eiser en referente mocht horen over hun relatie. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat dit mocht. Volgens verweerder zijn er een aantal indicatoren op grond waarvan hij nader onderzoek mocht verrichten. Dat was bijvoorbeeld dat eiser Nederland illegaal is ingereisd, dat hij voorafgaande aan de onderhavige aanvraag langdurig illegaal in Nederland heeft verbleven en dat er een discrepantie is tussen de relatieverklaring (samenwoning per januari 2015) en hetgeen uit de Basisregistratie Personen is gebleken (inschrijving sinds 11 januari 2017). Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder reeds op grond van het voorgaande nader onderzoek instellen door middel van het houden van een gehoor.
3.2.
Vervolgens is de vraag of het gehoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft aangevoerd dat het gehoor niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De enkele omstandigheid dat het gehoor lang heeft geduurd betekent niet dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. De Richtsnoeren geven bovendien geen regels over hoe lang een gehoor mag duren en er is ook geen jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat een gehoor niet lang zou mogen duren. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, het gehoor intimiderend zou zijn geweest is niet door eiseres aangetoond.
4.1.
De volgende vraag is of uit de verklaringen van eiser en referente de conclusie kan worden getrokken of tussen hen een schijnrelatie bestaat. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Eiser en referente hebben op essentiële onderdelen tegenstrijdige verklaringen afgelegd, te weten over waar de kinderen waren tijdens de kerst en de kerstvakantie, wanneer referente voor het laatst naar Ghana is geweest, het contact tussen eiser en referente na hun eerste ontmoeting. Eiser weet niet wat de achternamen zijn van de kinderen van referente of wanneer zij jarig zijn. Over de vraag of (één van) de kinderen recente jarig is geweest en of dat is gevierd hebben eiser en referente tegenstrijdig verklaard.
4.2.
In het bovenstaande zijn door de rechtbank enkele tegenstrijdigheden in de verklaringen uitgelicht. Er zijn echter op meerdere punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd door eiser en referente. De daarvoor gegeven verklaringen nemen dit niet weg. Dat op andere punten gelijkluidende verklaringen door hen zijn afgelegd, maakt het voorgaande niet anders.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] volgt dat van een vreemdeling en een referent mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, meer eenduidige verklaringen afleggen. De hierboven genoemde tegenstrijdige verklaringen zien naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke gebeurtenissen in het leven van eiser en referente. Hoewel uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiser en referent op een aantal onderdelen gelijkluidend hebben verklaard, heeft verweerder zich, gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat zij en referent op essentiële punten verschillend hebben verklaard. Verweerder heeft dan ook terecht aan de tegenstrijdigheden in de door eiser en referent afgelegde verklaringen zwaarder gewicht toegekend dan aan de overeenkomsten in hun verklaringen.
5. Ten slotte faalt het beroep van eiser op de hoorplicht. Verweerder kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in de bezwaarfase afzien als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat daarvan sprake is als naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Gelet op het, uitvoerig gemotiveerde, primaire besluit en het daartegen gemaakte bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Het was op grond van wat werd aangevoerd in bezwaar en de overgelegde stukken op voorhand duidelijk dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor afgifte van het verzochte verblijfsdocument. Het bezwaar kon dus niet tot een ander besluit leiden en daarover was redelijkerwijs geen twijfel mogelijk
6. De rechtbank concludeert dat verweerder afgifte van het gevraagde document mocht weigeren. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen nu op het beroep is beslist.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. E.M. de Buur mr. A.K. Mireku
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: EB
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2017, te vinden op