ECLI:NL:RBDHA:2017:16302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
10 februari 2018
Zaaknummer
C/09/523324 / HA RK 16-608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlandse nationaliteit door vrijwillige verkrijging van Egyptische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 12 december 2016 was ingediend. De verzoeker, aangeduid als de man, vroeg de rechtbank vast te stellen dat hij en zijn minderjarige dochter de Nederlandse nationaliteit niet hadden verloren door de vrijwillige verkrijging van de Egyptische nationaliteit door de man op 15 april 2002. De man, die oorspronkelijk de Egyptische nationaliteit bezat, had in 1991 de Nederlandse nationaliteit verkregen, maar verzocht in 2002 om de herverkrijging van zijn Egyptische nationaliteit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelde dat de man zijn Nederlandse nationaliteit had verloren door deze vrijwillige aanvraag en dat de dochter nooit de Nederlandse nationaliteit had gehad, aangezien de man ten tijde van haar geboorte geen Nederlandse nationaliteit bezat.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit voor een meerderjarige verloren gaat door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de man op 15 april 2002 vrijwillig een Egyptisch paspoort had aangevraagd en verkregen, wat leidde tot het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit. Aangezien de man ten tijde van de geboorte van zijn dochter geen Nederlandse nationaliteit had, had de dochter ook nooit de Nederlandse nationaliteit gehad.

De rechtbank verwierp ook het beroep van de man op het vertrouwensbeginsel, omdat het verstrekken van meerdere Nederlandse paspoorten aan de man niet betekende dat hij de Nederlandse nationaliteit had behouden. De rechtbank besloot het verzoek van de man af te wijzen, waarmee de uitspraak bevestigde dat de man en zijn dochter geen recht hadden op de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 16-608
Zaaknummer: C/09/523324
Datum beschikking: 23 november 2017

Beschikking op het op 12 december 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

hierna aangeduid als de man,
tevens in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van:
[minderjarige] ,
hierna aangeduid als [minderjarige] ,
beiden wonende te [woonplaats] (Egypte),
advocaat: mr. F.A. van den Berg te Middelburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brieven van 30 januari 2017 en 9 mei 2017, van de zijde van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 25 augustus 2017.
Op 26 oktober 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de man, alsmede mr. C.J. Cappon namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt er toe dat de rechtbank vaststelt dat de man en [minderjarige] de verkregen Nederlandse nationaliteit niet hebben verloren als gevolg van de vrijwillige verkrijging van de Egyptische nationaliteit door de man op 15 april 2002.
De IND stelt zich op het standpunt dat de man niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, nu hij op 15 april 2002 een Egyptisch paspoort heeft aangevraagd en gekregen en dat [minderjarige] nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, aangezien de man ten tijde van haar geboorte niet (meer) in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND.

Feiten

- De man is geboren op [geboortedatum] in Egypte. [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De man had oorspronkelijk de Egyptische nationaliteit.
- Op 13 september 1989 heeft de man een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend.
- Op 28 februari 1990 ondertekende de man een afstandsverklaring waarin hij zich bereid
verklaarde om op eerste aanvraag van de Staatssecretaris van Justitie stappen te nemen tot verlies van zijn Egyptische nationaliteit.
- Op 23 april 1991 verzocht de man bij de Egyptische ambassade te ’s-Gravenhage toestemming om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen.
- Per brief van 24 april 1991 verklaarde de man aan de Consul van Egypte te ’s-Gravenhage afstand te doen van zijn oorspronkelijke Egyptische nationaliteit.
- Bij koninklijk besluit van 5 juni 1991 verkreeg de man de Nederlandse nationaliteit.
- Bij ministerieel decreet van 17 juli 1991 verleenden de Egyptische autoriteiten toestemming aan de man om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen zonder behoud van de Egyptische nationaliteit, waarna hij blijkens het decreet niet meer zou worden beschouwd als Egyptisch burger.
- Bij ministerieel decreet van 15 april 2002 herkreeg de man de Egyptische nationaliteit op grond van artikel 18 van Wet nr. 26 van het jaar 1975 van Egypte.
- In 2006 werd in [plaatsnaam] een Nederlands paspoort aan de man verstrekt.
- Op 4 juni 2007 werden de man en [minderjarige] uitgeschreven uit de Nederlandse
basisregistratie persoonsgegevens vanwege emigratie.
- Op 21 november 2011 verstrekte de Nederlandse vertegenwoordiging in [woonplaats] een Nederlands paspoort aan de man.
- Op 17 april 2013 verstrekte de IND een Bewijs van verlening van het Nederlanderschap aan de man.
- In 2015 werd aan de man een Egyptische identiteitskaart verstrekt.
- Bij beslissing van 14 november 2016 weigerde het ministerie van Buitenlandse Zaken de afgifte van een Nederlands paspoort aan de man.

Beoordeling

Ingevolge artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat luidde op 15 april 2002 en voor zover hier van belang, gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.
Niet in geschil is dat de man op 15 april 2002 vrijwillig een Egyptisch paspoort heeft aangevraagd en heeft verkregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 18 van de Wet nr. 26 van het jaar 1975 op de Egyptische nationaliteit (de Egyptische Wet) bepaalt:
“The Egyptian nationality may be restituted by a decree of the Minister of Interior, to a person from whom it has been withdrawn or who has forfeited it, after the lapse of five years from withdrawing or forfeiting it. Restoring the Egyptian nationality may also take place by a Presidential decree. The Decree withdrawing or forfeiting the Egyptian nationality may also be waived by a decree of the Minister of Interior, if such a withdrawal or forfeiture decree has been based on fraud or mistake.
The Egyptian nationality may also be restituted by decree of the Minister of Interior to a person having forfeited it by the obtention of a foreign nationality, after granting him a permission to that effect.
In all cases the Minister of Interior may restitute the Egyptian nationality to a person from whom it has been withdrawn or forfeited before the enforcement of the provisions of the present law, without being restricted to the period referred to sub paragraph 1 of the present article.”
Volgens een brief van 19 oktober 2016 van het ‘Ministery of Interior, Immigration & Nationality administration’ is op 17 juli 1991 een ministerieel decreet (No. [nr] of Year 1991) afgegeven waarin de man wordt toegestaan de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen zonder behoud van de Egyptische nationaliteit, en niet langer als Egyptenaar zal worden aangemerkt. Volgens diezelfde brief is op 15 april 2002 een ministerieel decreet (No. [nr] of Year [geboortejaar] ) afgegeven voor de herkrijging van de Egyptische nationaliteit door de man op grond van artikel 18 van de Wet nr. 26 van het jaar 1975 en zal hij vanaf die datum worden behandeld als inwoner met een dubbele nationaliteit (Egyptisch – Nederlands).
Nu niet in geschil is dat de man op 15 april 2002 vrijwillig een Egyptisch paspoort heeft aangevraagd en uit de hiervoor vermelde verklaring blijkt dat hij vanaf die datum de Egyptische nationaliteit heeft herkregen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Op grond van artikel 15 RWN (oud) heeft de man zijn Nederlandse nationaliteit vanaf 15 april 2002 dan ook verloren.
Nu de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] op [geboortedatum] niet (meer) in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en - dat is althans niet gesteld - ook haar moeder niet de Nederlandse nationaliteit had of heeft, heeft [minderjarige] nimmer de Nederlandse nationaliteit gehad.
Nu het huidige tweede lid van artikel 15, RWN pas per 1 april 2003 in werking is getreden, kan het beroep van de man op dit artikel niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een wettelijke grondslag om een uitzondering te maken op de ingangsdatum van dit artikel. Ook de discussie die er thans is over het eventuele behoud van een dubbele nationaliteit baat de man en [minderjarige] niet, nu dit (nog) niet heeft geleid tot enige wetswijziging die op de man danwel [minderjarige] van toepassing is of met terugwerkende kracht zou zijn.
Vertrouwensbeginsel
Voor zover de man een beroep doet op het vertrouwensbeginsel om tot vaststelling van het Nederlanderschap te komen, kan dit beroep niet slagen. Aan het feit dat aan de man meerdere malen een Nederlands paspoort is verstrekt, waarbij hij tijdens de aanvraag heeft vermeld dat hij ook de Egyptische nationaliteit had, kan hij niet de Nederlandse nationaliteit ontlenen. Immers, de wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen, zijn limitatief opgesomd in de RWN en daaronder is niet begrepen een zodanige verkrijging door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, J.C. Sluymer en
O.F. Bouwman, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2017.