ECLI:NL:RBDHA:2017:16285
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Oekraïense burger en de afwijzing van de verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Oekraïense burger. Eiser, geboren in Oekraïne, heeft in 2014 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in Nederland, na bedreigingen in zijn thuisland. Deze aanvraag werd in 2016 afgewezen, maar het beroep tegen deze afwijzing werd gegrond verklaard door de rechtbank in Amsterdam. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter geen aanleiding gezien om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen op basis van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
Tijdens de zitting op 24 november 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van inmenging in zijn gezinsleven, en dat de belangen van zijn Nederlandse echtgenote en hun pasgeboren dochter niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.