ECLI:NL:RBDHA:2017:16285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
NL17.3559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oekraïense burger en de afwijzing van de verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Oekraïense burger. Eiser, geboren in Oekraïne, heeft in 2014 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in Nederland, na bedreigingen in zijn thuisland. Deze aanvraag werd in 2016 afgewezen, maar het beroep tegen deze afwijzing werd gegrond verklaard door de rechtbank in Amsterdam. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter geen aanleiding gezien om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen op basis van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

Tijdens de zitting op 24 november 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van inmenging in zijn gezinsleven, en dat de belangen van zijn Nederlandse echtgenote en hun pasgeboren dochter niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2017 (bestreden besluit).
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Verschenen is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig de echtgenote van eiser en N.M. Faas als tolk. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en Burger van Oekraïne. In 2011 heeft eiser zijn huidige echtgenote in Oekraïne leren kennen. De echtgenote van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij bezochten elkaar afwisselend in Nederland en Oekraïne met visa voor kort verblijf. Op 1 juni 2014 heeft eiser gevraagd om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaald tijd in Nederland vanwege vrees na bedreiging van zijn ouders in Oekraïne en vanwege de dienstplicht.
2. De asielaanvraag is uiteindelijk bij besluit van 20 september 2016 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 21 april 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:2674) gegrond verklaard. In die uitspraak is overwogen dat de tegen de afwijzing van de asielaanvraag gerichte gronden falen en dat het beroep gegrond is voor zover dat is gericht tegen de weigering ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tegen die uitspraak is voor wat betreft de afwijzing van de asielaanvraag hoger beroep ingesteld, dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 mei 2017 ongegrond is verklaard.
3. In mei 2017 is de dochter van eiser en zijn echtgenote geboren. Zij bezit de Nederlandse nationaliteit.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is eiser ambtshalve in het bezit van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM te stellen. Er is sprake van beschermenswaardig familie- en gezinsleven. Geen sprake is van inmenging. Verweerder weegt in het voordeel van eiser mee dat de relatie is ontstaan voordat de asielaanvraag is ingediend, dat eiser geen antecedenten heeft en dat referente over middelen van bestaan beschikt. Daarnaast wordt ten nadele van eiser meegewogen dat er geen objectieve belemmeringen zijn, dat bijzondere omstandigheden ontbreken, dat ervoor is gekozen het gezinsleven verder uit te bouwen ondanks afwijzing van de asielaanvraag in 2014, dat referente Russisch spreekt en tot haar zesde jaar in Oekraïne heeft gewoond, dat het kind zeer jong en nog niet in Nederland geworteld is en dat Oekraïne (deels) is aangemerkt als veilig land van herkomst. Verweerder concludeert dat aan het algemeen belang meer gewicht wordt toegekend dan aan het belang van eiser.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit het volgende aangevoerd:
- Verweerder maakt geen afweging maar volstaat met een opsomming van omstandigheden die maken dat geen sprake zou zijn van strijd met artikel 8 van het EVRM.
- Er is anders dan verweerder stelt, sprake van inmenging.
- Het kind van eiser heeft het recht om zich verder te wortelen in Nl, dat is niet meegewogen.
- De echtgenote en het kind van eiser kunnen hun aan het Nederlanderschap verbonden rechten niet langer uitoefenen. Verweerder heeft dat ten onrechte niet meegewogen.
- Niet is meegewogen dat de echtgenote van eiser familie, werk en sociale banden moet missen in Oekraïne en dat eiser in dienst zal moeten, waardoor ze daar alleen met het kind moet verblijven. Ter zitting is gebleken dat de echtgenote sinds de geboorte van het kind niet meer werkt.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven dat onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM valt. Nu eiser niet in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning in Nederland en het dus om een eerste toelating gaat, is anders dan eiser meent, geen sprake van inmenging. Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Alle relevante aspecten, waaronder het belang van het kind, zijn betrokken in de beoordeling. Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat dit niet zo is. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank is enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat verweerder met de onder 4 genoemde motivering alle in beroep gestelde relevante omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van de vraag of sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM en dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Zowel objectieve als subjectieve omstandigheden/beletselen zijn betrokken in de afweging of van eiser gevergd kan worden het gezinsleven elders uit te oefenen. De belangen van het kind zijn meegewogen. Deze wegen zwaar, maar zijn niet doorslaggevend. De stelling van eiser dat hij in Oekraïne in dienst zal moeten, waardoor zijn echtgenote met het kind alleen zal achterblijven, staat tenslotte niet vast.
7. Geconcludeerd wordt dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.