ECLI:NL:RBDHA:2017:16284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/12873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvragen voor Chinese pleegkinderen op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak hebben eisers, twee Chinese kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 23 november 2017 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die onder de bestuursrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke wetgeving valt. De eisers stellen dat zij de pleegkinderen zijn van een referent, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft. De referent had op 20 april 2015 aanvragen voor de mvv ingediend, maar deze zijn afgewezen op basis van het feit dat de eisers niet beschikbaar waren voor onderzoek. Na identificerende gehoren op de Nederlandse ambassade in New Delhi, India, heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvragen ongegrond verklaard, omdat eisers hun familierechtelijke relatie met de referent niet met officiële documenten hebben aangetoond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door de eisers en de referent over de rol van de referent in de dagelijkse verzorging van de kinderen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de referent de volledige zorg voor hen heeft gedragen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet in staat zijn geweest om de benodigde documenten te overleggen die hun stelling onderbouwen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/12873
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] en [eiser], eisers,

gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2017 (bestreden besluit).
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Aanwezig waren de gemachtigden van partijen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum] en de Chinese nationaliteit te bezitten. Hun gestelde pleegvader, [referent] (hierna: referent), is geboren op [geboortedatum] en op 1 april 2015 in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 20 april 2015 heeft referent aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ingediend voor eisers.
2. De aanvragen zijn bij besluit van 3 december 2015 (primair besluit) afgewezen. Bij besluit van 1 december 2016 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat eisers buiten beeld waren en derhalve niet beschikbaar waren voor onderzoek. Nadat eisers weer waren getraceerd, hebben identificerende gehoren op 14 april 2017 plaatsgevonden op de Nederlandse ambassade in New Delhi, India. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers hun familierechtelijke relatie met referent niet met officiële documenten hebben aangetoond. Eisers hebben tijdens de gehoren op hoofdpunten anders verklaard dan referent tijdens gehoren op 1 december 2016 en
16 juni 2017 over de rol die referent in de dagelijkse verzorging en dagelijkse huishouding heeft gespeeld. Zo is tegenstrijdig en afwijkend verklaard over wie verzorgende/huishoudelijke taken deed, waar en hoe vaak de kinderen onderwijs in het klooster van referent ontvingen, waar referent sliep, wie hoofdverantwoordelijk was voor de inkomsten. Ook is afwijkend verklaard over de datum van vertrek van referent. Verweerder acht daarom niet aannemelijk dat referent de volledige zorg voor eisers op zich heeft genomen en hij alleen verantwoordelijk was voor de kosten van het levensonderhoud van eisers.
4. Eisers voeren aan dat referent hun (enige) opvoeder was. Eisers hebben aangevoerd dat de verschillen in de afgelegde verklaringen te wijten zijn aan onbegrip en de werking van het geheugen. Referent vermoedt dat kwade opzet in het spel is en gelooft niet dat de kinderen daadwerkelijk zo afwijkend hebben verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Het beroep heeft met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het bestreden besluit, dat geldt ter vervanging van het besluit van 1 december 2016.
6. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvragen voor eisers ongegrond kunnen verklaren nu documenten ter onderbouwing van de stelling dat eisers de pleegkinderen van referent zijn ontbreken en sprake is van afwijkende verklaringen op hoofdpunten over de rol die referent in de dagelijkse verzorging van eisers en de dagelijkse huishouding had. Verweerder heeft daarover ter zitting nog opgemerkt dat aan eisers basale vragen zijn gesteld, dat zij hierop concrete antwoorden gaven en dat zij desgevraagd hebben verklaard dat zij de tolk goed begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voornoemde identificerende gehoren heeft mogen betrekken in zijn besluitvorming. Eiser heeft zijn gronden, ondanks de toezegging in het beroepschrift daarop terug te komen, niet nader onderbouwd. De gronden falen dan ook en het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.