ECLI:NL:RBDHA:2017:16284
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van mvv-aanvragen voor Chinese pleegkinderen op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie
In deze zaak hebben eisers, twee Chinese kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 23 november 2017 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die onder de bestuursrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke wetgeving valt. De eisers stellen dat zij de pleegkinderen zijn van een referent, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft. De referent had op 20 april 2015 aanvragen voor de mvv ingediend, maar deze zijn afgewezen op basis van het feit dat de eisers niet beschikbaar waren voor onderzoek. Na identificerende gehoren op de Nederlandse ambassade in New Delhi, India, heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvragen ongegrond verklaard, omdat eisers hun familierechtelijke relatie met de referent niet met officiële documenten hebben aangetoond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door de eisers en de referent over de rol van de referent in de dagelijkse verzorging van de kinderen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de referent de volledige zorg voor hen heeft gedragen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet in staat zijn geweest om de benodigde documenten te overleggen die hun stelling onderbouwen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.