ECLI:NL:RBDHA:2017:16275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 30 mei 2017, waarin haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 21 februari 2017, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden buiten de gestelde termijn waren ingediend. De opposante voerde aan dat zij een herstelverzuim was geboden van vier weken, maar dat deze termijn te kort was omdat haar gemachtigde haar niet had bijgestaan in de bezwaarprocedure en zij geen kopie van het dossier had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de opposante niet tijdig om uitstel had gevraagd en dat de omstandigheden niet verschoonbaar waren. De rechtbank bevestigde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de gronden buiten de termijn waren ingediend en er geen verschoonbare omstandigheden waren die het verzuim konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 op het verzet van

[opposante], opposante, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 februari 2017 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 mei 2017 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat eiseres de beroepsgronden buiten de gestelde termijn heeft ingediend.
2. In het verzetschrift voert opposante aan dat aan haar bij brief van
16 maart 2017 een herstelverzuim is geboden van vier weken voor het indienen van de beroepsgronden. Deze termijn was echter te krap omdat haar gemachtigde haar niet in de bezwaarprocedure had bijgestaan en zij (nog) niet over een kopie van het dossier beschikte. Pas op 10 april 217 heeft de gemachtigde van eiseres een kopie van het dossier ontvangen. Binnen vier weken nadien zijn de gronden van beroep ingediend. Daarbij voert opposante aan dat de zaak nog niet eens inhoudelijk door de rechtbank was opgepakt, waardoor het onredelijk is om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Te meer nu de uitspraak van vier weken na ontvangst van de gronden dateert. Op grond van de toelichting op artikel 6:5 van de Awb in de Tekst & Commentaar verzet de goede procesorde zich in dit geval niet tegen het later indienen van de gronden van beroep, nu de zaak niet inhoudelijk in behandeling was genomen; er nog geen zittingsdatum bekend was; de rechtbank pas op 7 april 2017 een kopie van het dossier aan de gemachtigde van eiseres heeft gestuurd; en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ruim voldoende de tijd had om adequaat op de gronden te reageren. Hierbij benadrukt opposante dat het griffierecht is betaald, waaruit blijkt dat zij een inhoudelijke procedure wenste te voeren en dat er voor haar geen enkele reden was om geen gronden van beroep in te dienen.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. De rechtbank stelt vast dat opposante bij brief van 16 maart 2017 is verzocht om zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vier weken na de verzending van deze brief de ontbrekende gronden van het beroep én een kopie van het besluit waar eiseres het niet mee eens is, in te dienen. De termijn eindigde dus op 13 april 2017. Verder staat in de brief van
16 maart 2017 vermeld dat uitstel van deze termijn slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en dat een verzoek om uitstel schriftelijk en gemotiveerd uiterlijk een week tevoren dient te worden gedaan. Niet betwist is dat een dergelijk verzoek niet is ingediend. Op 1 mei 2017 heeft de rechtbank de gronden van beroep ontvangen.
4.1.
Het betoog van opposante dat haar gemachtigde vanwege het ontbreken van een kopie van het procesdossier onvoldoende in de gelegenheid was om tijdig de beroepsgronden aan te voeren, slaagt niet. Zij had immers gebruik kunnen maken van de in de brief van 16 maart 2017 geboden gelegenheid de rechtbank te vragen om uitstel van de gegeven termijn. Dat van die gelegenheid geen gebruik is gemaakt, dient voor risico van opposante te komen. In deze door opposante aangevoerde omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden om het niet indienen van de gronden verschoonbaar te achten. Te meer nu opposante een nieuwe aanvraag voor een visum kort verblijf kan indienen.
4.2.
Voor zover opposante zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 6:6 van de Awb een zogeheten kan-bepaling is en dus een discretionaire bevoegdheid voor de rechtbank bevat, overweegt de rechtbank dat artikel 6:6 van de Awb door deze rechtbank – in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep – zo wordt uitgelegd, dat indien een geconstateerd verzuim niet-tijdig wordt hersteld het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij sprake is van verschoonbare omstandigheden die hebben geleid tot het verzuim. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
4.3.
Het standpunt van opposante dat op grond van de toelichting op artikel 6:5 van de Awb in de Tekst & Commentaar de goede procesorde zich in dit geval niet verzet tegen het later indienen van de gronden, volgt de rechtbank evenmin. De door opposante aangehaalde passage ziet immers op de omstandigheid dat aanvullende (of ook wel nieuwe) gronden na afloop van de beroepstermijn en, indien gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb kunnen worden ingediend zolang dit niet in strijd is met de goede procesorde. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake nu aan opposante niet wordt tegengeworpen dat zij aanvullende gronden buiten de gestelde termijn heeft ingediend, maar dat zij de beroepsgronden buiten de termijn heeft ingediend.
5. In hetgeen opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 30 mei 2017 is gedaan.
6. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.