ECLI:NL:RBDHA:2017:16274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had de aanvraag ingediend om tijdelijk voor haar zieke ouders in Nederland te zorgen. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat er gegronde vrees bestond dat eiseres niet tijdig naar Marokko zou terugkeren, gezien haar eerdere overtredingen van de verblijfsduur en het ontbreken van sociale en economische binding met Marokko.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij gerechtvaardigd vertrouwen had op basis van eerdere visumverleningen en dat de omstandigheden niet waren veranderd. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij tijdig zou terugkeren naar Marokko. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat haar sociale en economische binding met Marokko zodanig was dat een tijdige terugkeer gewaarborgd kon worden. De rechtbank concludeerde dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor het gevraagde visum.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid voor hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Nijland),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: Drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1958 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op 23 augustus 2016 heeft zij de onderliggende aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor 90 dagen om de zorg van haar zieke ouders (tijdelijk) op zich te nemen.
2. Ingevolge artikel 32 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. Met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande voert verweerder bij de verlening en weigering van visa een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder meent - in zijn algemeenheid - dat, indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling zich in Nederland zal vestigen, er uit hoofde van de openbare orde bezwaar bestaat tegen verblijf hier te lande op basis van een visum. Het belang van de openbare orde wordt immers geschaad, indien afgifte van een reisvisum leidt tot illegaal verblijf. Dit laatste kan worden aangenomen indien gegronde vrees bestaat dat de betrokken vreemdeling zich in Nederland wil vestigen.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er gegronde vrees bestaat dat eiseres niet tijdig naar het land van herkomst zal terugkeren nu zij tot drie keer toe langer dan de destijds toegestane verblijfsduur met een visum kort verblijf in Nederland heeft verbleven en zij tot twee keer toe procedures heeft gevoerd ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vijf in Nederland verblijvende broers en zussen van eiseres de zorg over de zieke ouders, eventueel in combinatie met de in Nederland bestaande organisaties op het gebied van thuiszorg en gezondheidszorg, op zich kunnen nemen. Van een noodzaak dat specifiek eiseres deze zorg moet verlenen, is niet gebleken. Op grond hiervan twijfelt verweerder aan de juistheid van het opgegeven reisdoel, aan de motieven die aan de visumaanvraag ten grondslag liggen en, in het verlengde daarvan, aan de tijdige terugkeer van eiseres naar Marokko. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken van een sociale en economische binding met Marokko waardoor tijdige terugkeer naar Marokko redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
5. Eiseres voert in beroep aan dat sprake is van opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen nu verweerder haar eerder, in 2011, 2014 en 2015, visa kort verblijf heeft verstrekt voor hetzelfde opgegeven verblijfsdoel terwijl de omstandigheden op grond waarvan de onderhavige aanvraag is ingediend, niet zijn gewijzigd. De gezondheid van de vader van eiseres is wel verslechterd. Hij zal waarschijnlijk op korte termijn komen te overlijden en hij heeft aangegeven dat hij zijn dochter graag nog een keer zou willen zien. Ook de moeder van eiseres, die dementerend is, is zorgbehoevend. Dat eiseres eerder kennisgevingen heeft ingediend voor de aanvraag van verblijfsvergunningen en dat zij na afloop van de eerder verstrekte visa langer is gebleven dan de toegestane verblijfsduur, is niet relevant. Verweerder heeft immers op 22 september 2015 het bezwaar tegen het eerste afwijzende besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning ongegrond verklaard, terwijl aan eiseres vervolgens wel een visum kort verblijf is verleend voor de periode van 1 oktober 2015 tot en met 14 januari 2016. Daar komt bij dat zij de eerste aanvraag heeft ingediend op het moment dat zij nog rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij Nederland uiteindelijk zelfstandig heeft verlaten. Ten aanzien van de tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning merkt eiseres op dat zij deze aanvraag kort na indiening weer heeft ingetrokken op aanraden van een IND-medewerker en – wederom op advies van deze medewerker – in Marokko een nieuwe visumaanvraag heeft ingediend. Deze omstandigheden zijn door verweerder niet kenbaar en inzichtelijk meegenomen in de besluitvorming. Ook heeft verweerder niet toegelicht waarom hij in 2015 geen vestigingsgevaar heeft aangenomen, maar bij de onderhavige aanvraag wel terwijl sprake is van dezelfde omstandigheden. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een noodzaak dat juist zij de zorg aan haar ouders verleent, nu haar broers en zussen zelf gezinnen hebben en niet voor haar ouders kunnen zorgen. Bovendien hebben verschillende medische behandelaars bevestigd dat de aanwezigheid van eiseres noodzakelijk is voor (de zorg van) haar ouders. Ten aanzien van het ontbreken van sociale en economische binding stelt eiseres zich op het standpunt dat ook dit niet relevant is nu aan haar eerder visa zijn verstrekt en zij vervolgens zelfstandig naar Marokko is teruggekeerd. Daarbij is er wel sprake van een sociale en economisch binding nu zij haar hele leven in Marokko heeft gewoond. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte een hoorzitting achterwege heeft gelaten.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
6.2.
Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
6.3.
De rechtbank begrijpt de wens van eiseres om haar ouders te bezoeken, maar is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de sociale en economische binding met Marokko als onvoldoende heeft beoordeeld om de terugkeer van eiseres te waarborgen. Ongeacht dat eiseres haar hele leven in Marokko heeft gewoond, heeft verweerder met betrekking tot de sociale binding met Marokko in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij ongehuwd is en geen kinderen heeft. Hierdoor bestaat geen sociale band met Marokko voor wat betreft een eigen gezin waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt. Voorts heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat haar ouders, broers en zussen allen in Nederland wonen; dat niet is gebleken dat eiseres de zorg heeft over directe familieleden in Marokko; en dat niet is gebleken dat er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen om tijdig terug te keren naar Marokko. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding heeft met Marokko dat een tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
Met betrekking tot de economische binding van eiseres met Marokko heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiseres werk heeft in Marokko. Dat eiseres op andere gronden een economische binding heeft met Marokko is gesteld noch gebleken. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook ten aanzien van de economische binding niet aannemelijk is dat eiseres (tijdig) terug zal keren naar Marokko.
6.4.
Dat aan eiseres in 2011, 2014 en 2015 wel visa zijn verleend om haar ouders in Nederland te bezoeken en hen tijdelijk te kunnen verzorgen, maakt niet dat verweerder in de onderhavige procedure ten onrechte het ontbreken van sociale en economische binding met Marokko aan eiseres heeft tegengeworpen. Voor zover voldoende sociale en economische binding van eiseres met Marokko destijds ook ontbrak, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat aan eiseres destijds het voordeel van de twijfel is gegund omdat haar vader toen ook al ernstig ziek was. Nu eiseres tijdens haar eerdere verblijven tot drie keer toe langer dan de toegestane verblijfsduur in Nederland heeft verbleven en zij tot twee keer toe een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend, heeft verweerder daaraan in het onderhavige geval niet ten onrechte de conclusie verbonden dat een (tijdige) terugkeer (ook dit keer) niet gegarandeerd is. Hetgeen eiseres daartegenin heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op voornoemde omstandigheden had eiseres aan de eerdere visumverleningen niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat haar ook dit keer een visum kort verblijf zou worden verleend.
Hoewel het zonder twijfel bij eiseres en haar naasten verdriet veroorzaakt dat zij haar zieke vader niet in Nederland zal kunnen bezoeken en tijdelijk kan verzorgen, kan dit de rechtbank niet tot het oordeel brengen dat verweerder ten onrechte de onderhavige aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
6.5.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
6.6.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het gevraagde visum voor kort verblijf. Hetgeen voor het overige is gesteld, kan buiten beschouwing worden gelaten.
7. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
8. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.