Overwegingen
1. Eiser heeft de Congolese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft op 8 augustus 2014 een eerste asielaanvraag ingediend die bij besluit van 7 januari 2016 is afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dat besluit heeft verweerder de gestelde identiteit en Congolese nationaliteit van eiser niet geloofwaardig geacht, omdat gebleken is dat eiser met een Rwandees paspoort heeft gereisd en hij de Rwandese nationaliteit bezit. Bij uitspraak van 5 februari 2016 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is dit besluit in rechte komen vast te staan.
3. Op 26 juli 2016 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Ter ondersteuning hiervan heeft hij een paspoort overgelegd van de Democratische Republiek Congo (DRC), afgegeven op 11 februari 2016. Bij besluit van 28 juli 2016 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser hieraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Dit besluit is bij uitspraak van 7 maart 2017 (201606871/1/V2) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in rechte komen vast te staan.
4. Op 14 juli 2017 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat verweerder nu wél van de gestelde Congolese nationaliteit van eiser uitgaat, nu uit het laatste vertrekgesprek van eiser met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) blijkt dat een gedwongen terugkeertraject naar Congo wordt gestart. Gelet hierop dient zijn asielaanvraag inhoudelijk te worden beoordeeld. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser (onder meer) verslagen overgelegd van de met hem gevoerde vertrekgesprekken en een verslag van zijn presentatie bij de vertegenwoordiging van Rwanda van 18 april 2016.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder gaat ervan uit dat eiser (tevens) de Congolese nationaliteit heeft, omdat eiser bij zijn tweede aanvraag een echt bevonden paspoort heeft afgelegd. Verweerder acht verder geloofwaardig dat eiser behoort tot de Banyamulenge en afkomstig is uit Chanzovu/Uvira, Zuid-Kivu, in de Democratische Republiek Congo (DRC) en dat hij christen is. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser in augustus 2014 in zijn woonplaats Chanzovu met zijn oom is gevangengenomen, dat zijn oom is gedood en dat eiser heeft weten te vluchten. Verweerder verwijst hiervoor naar het besluit van verweerder van 7 januari 2016. Verweerder gaat ervan uit dat eiser in juni 2014 al buiten de DRC was, evenals toen de gestelde problemen in augustus 2014 in Chanzovu plaatsvonden. De gebeurtenissen kunnen niet hebben plaatsgevonden zoals eiser heeft verklaard en zijn verder niet getoetst op zwaarwegendheid. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit, hij valse informatie heeft verstrekt en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Omdat het een opvolgende aanvraag betreft en deze niet niet-ontvankelijk is verklaard, is de aanvraag ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser zich kan onttrekken aan het reële risico op ernstige schade door zich in Kinshasa te vestigen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie voor Banyamulenge in Kinshasa niet zodanig is dat deze stad niet als vestigingsalternatief kan gelden. Het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en het eerder opgelegde inreisverbod zijn nog steeds van kracht.
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen, nu verweerder uitgaat van de Congolese nationaliteit van eiser en de afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de Vw zien op de door verweerder gestelde Rwandese nationaliteit en identiteit. Verder voert eiser aan dat niet uitgesloten kan worden dat hij wél met een vals paspoort heeft gereisd en hij derhalve niet in juni 2014 reeds buiten de DRC verbleef. Tot slot betoogt eiser dat verweerder ten onrechte Kinshasa als vestigingsalternatief tegenwerpt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat in rechte vaststaat dat eiser de Rwandese nationaliteit bezit. De rechtbank verwijst hiervoor naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2017 (201606871/1/V2).
7. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van verweerder ter zitting dat uitzetting van eiser naar Rwanda niet mogelijk is gebleken. Nu eiser ook de Congolese nationaliteit bezit, heeft verweerder bij de beoordeling van deze aanvraag onderzocht of uitzetting van eiser naar de DRC in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2017 en het in rechte vaststaande besluit van 7 januari 2016 staat verder vast dat eiser in augustus 2014 vanuit Kigali (Rwanda) met een echt Rwandees paspoort naar Nederland is gereisd. Bij aankomst in Nederland heeft eiser dit paspoort niet over kunnen leggen. Dit heeft hij wel moeten doen om aan boord te komen van het vliegtuig naar Nederland. De luchtvaartmaatschappij KLM heeft dit paspoort toen gekopieerd. Uit dit paspoort, voorzien van de personalia Gapuna, Shimirwa, geboren 1 januari 1965 te Uvira (DRC) en de foto van eiser, blijkt dat dit paspoort op 26 juni 2014 in Kigali (Rwanda) door de Rwandese autoriteiten is uitgegeven. Uit het op 8 oktober 2015 opgemaakte Individueel Ambtsbericht, kenmerk CAT-U150604.0028, blijkt dat de kopie een echt paspoort betreft dat is uitgegeven door de daartoe bevoegde Rwandese autoriteiten.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op het Thematisch Ambtsbericht van 28 november 2011 van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de ontwikkelingen ten aanzien van de vervolging, berechting en detentie van genocideplegers in en buiten Rwanda. Hieruit blijkt dat Rwandese paspoorten in persoon dienen te worden aangevraagd en tevens in persoon te worden opgehaald. Deze procedure geldt nog steeds en wordt bevestigd door de Rwandese immigratiedienst op haar website. Verder blijkt uit het genoemde thematisch ambtsbericht dat de uitreiscontrole uit Rwanda zeer streng is en dat de kans om met een vals paspoort of om ongecontroleerd het land uit te komen, zeer gering is. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van eiser dat het paspoort door een ander is geregeld en dat het niet onmogelijk is om met een vals paspoort of ongecontroleerd Rwanda te verlaten. Gelet op de procedure voor paspoortaanvragen in Rwanda gaat verweerder er dan ook terecht van uit dat eiser zich ten tijde van de aanvraag van het paspoort in Rwanda bevond, evenals toen de gestelde problemen plaatsvonden in augustus 2014 in Chanzovu. Verweerder heeft de gestelde gebeurtenissen in augustus 2014 daarom terecht niet geloofwaardig geacht. Dat verweerder de gebeurtenissen tot 2010 wel geloofwaardig heeft geacht, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet blijkt dat de gestelde gebeurtenissen niet los van elkaar kunnen worden gezien.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een vestigingsalternatief in Kinshasa aan eiser heeft tegengeworpen. Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt toegelicht en terecht gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 1 september 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:4884) waarin de rechtbank heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 30 november 2015 (ECLI:NLRVS:2015:3790). De rechtbank overweegt hierbij dat uit het Algemeen Ambtsbericht DRC van 19 mei 2016 blijkt dat naar schatting enkele tientallen Banyamulenge in Kinshasa wonen, vooral in de relatief veilige wijken Gombe en Ma Campagne. Volgens het ambtsbericht zijn de Banyamulenge niet betrokken geweest bij geweldsincidenten in Kinshasa. Daarnaast is in het ambtsbericht vermeld dat er geen sprake is van systematische, structurele en georganiseerde discriminatie tegen Tutsi’s in het algemeen en evenmin tegen Banyamulenge specifiek. Voor zover er wel sprake zou zijn van problemen, kunnen Banyamulenge bescherming krijgen van de autoriteiten. Op grond van deze informatie bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser door zijn vestiging en aanwezigheid in Kinshasa een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De omstandigheid dat in omringende landen sprake is van geweld tegen Banyamulenge leidt niet tot een ander oordeel, omdat voor de beoordeling de situatie in Kinshasa van belang is voor eiser en niet die buiten de DRC. De beroepsgrond slaagt niet. 11. Geconcludeerd wordt dat verweerder de aanvraag reeds op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. Eiser heeft relevantie informatie achtergehouden, die een negatieve invloed op de beslissing had kunnen hebben. Eiser heeft zich bij aankomst in Nederland bediend van twee nationaliteiten, waarvan hij er één heeft ontkend. Omdat eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onder d of e, van de Vw niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder de aanvraag van eiser ook op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. Aan beoordeling van de vraag of het bestreden besluit tevens terecht is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw behoeft niet te worden toegekomen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.