ECLI:NL:RBDHA:2017:16266
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Zweden in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse nationaliteit, een asielaanvraag had ingediend op 28 augustus 2017. De eiser had eerder in Zweden om internationale bescherming gevraagd, wat leidde tot een terugnameverzoek van de Nederlandse autoriteiten aan Zweden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Zweden heeft ingestemd met dit verzoek en dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling wordt genomen door Nederland, maar dat hij wordt overgedragen aan Zweden.
De eiser was het niet eens met het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat hij vreesde dat hij door Zweden zou worden uitgezet naar Irak. De rechtbank overwoog dat, nu Zweden de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag heeft geaccepteerd, ervan moet worden uitgegaan dat Zweden de Europese asielrichtlijnen zal naleven. De rechtbank merkte op dat als de eiser twijfels heeft over de naleving van deze richtlijnen door Zweden, hij dit moet aankaarten bij de Zweedse autoriteiten.
De rechtbank concludeerde dat het door de eiser gestelde gevaar van indirect refoulement niet aannemelijk was gemaakt en dat de aanvraag terecht niet in behandeling was genomen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van het proces-verbaal.