ECLI:NL:RBDHA:2017:16261
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens niet vastgestelde identiteit
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. De aanvraag was ingediend door de referent, die van Eritrese nationaliteit is en sinds 3 september 2015 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de afwijzing gehandhaafd op basis van het feit dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent niet heeft aangetoond. Eiseres heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en stelde dat zij niet in het bezit kon komen van een identiteitskaart.
Tijdens de procedure heeft eiseres op 31 juli 2017 een kopie van een identiteitskaart overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet kon worden meegenomen in de beoordeling, omdat de rechtmatigheid van het besluit moet worden beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de identiteit van eiseres ten tijde van het besluit niet is komen vast te staan en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Ook het beroep van eiseres op de Gezinsherenigingsrichtlijn faalt, omdat zij haar identiteit niet met documenten heeft kunnen aantonen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.