ECLI:NL:RBDHA:2017:16257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/7632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse vrouw met kinderen wegens ongeloofwaardige verklaringen over genitale verminking en medische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw, eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verklaringen van eiseres over de vrees voor genitale verminking van haar dochters en de omstandigheden in Nigeria ongeloofwaardig werden geacht. Eiseres had aangevoerd dat zij en haar man tegen besnijdenis waren en dat zij bedreigd en mishandeld waren door de familie van haar man. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig waren. De rechtbank wees op tegenstrijdigheden in haar verklaringen en het feit dat zij haar jongste dochter in Nigeria had achtergelaten, wat niet strookte met haar vrees voor genitale verminking.

Daarnaast werd er in de procedure aandacht besteed aan de medische problemen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom er geen aanleiding was om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van het uitstel van vertrek betrof, en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 495,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/7632
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen:
[eiser], eiser,
[eiseres 2], eiseres 2,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde mr. W.A. Berghuis,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigden mr. drs. S.F.E. Verdonck en mr. T.L. Schuitemaker.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 april 2017 (het bestreden besluit) waarbij de asielaanvraag van eiseres is afgewezen als ongegrond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Paffen, als waarnemer van haar gemachtigde. Verder was als tolk aanwezig A.U. Osazuwa. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. Verdonck.
Ter zitting is de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een BMA-advies. Van eiseres zijn stukken ontvangen op 19 mei 2017 en 7 juni 2017. Van verweerder is een schrijven ontvangen van 23 mei 2017, met bijlagen, en van 13 juli 2017, met bijlagen.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 14 december 2017. Daaraan voorafgaand zijn van beide partijen stukken ontvangen. Eiseres is met mr. Paffen verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door mr. Schuitemaker. Als tolk was aanwezig V. Emechete. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Op 14 januari 2017 heeft eiseres mede namens haar kinderen (geboren in 2010 en 2013) een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers bezitten de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Eiseres heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij Nigeria heeft verlaten omdat zij vreest voor de besnijdenis van haar twee dochters. Eiseres en haar man zijn tegen besnijdenis en hebben dit geweigerd, waarna de familie van de man van eiseres hen bedreigde en mishandelde. De man van eiseres is sinds 27 januari 2016 verdwenen. Eiseres heeft haar oudste zoon [oudste zoon], geboren in [geboortejaar], en haar jongste dochter [jongste dochter], geboren in [geboortejaar], bij haar halfzus in Nigeria achtergelaten. Met haar andere zoon (eiser) en dochter (eiseres 2) is eiseres gevlucht. Zij kan als alleenstaande vrouw niet terug naar Nigeria, omdat zij geen netwerk heeft dat haar kan beschermen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht echter haar verklaring over de vrees voor de schoonfamilie in verband met de weigering van de besnijdenis van haar dochters niet geloofwaardig. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder stelt dat eiseres haar vrees voor genitale verminking van haar dochters niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder is eiseres niet aan te merken als een alleenstaande vrouw zonder netwerk. In het bestreden besluit is vermeld dat geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wordt verleend.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft aan het standpunt dat het relaas ongeloofwaardig is, onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
- In een bij het bestreden besluit overgelegd proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee van 13 januari 2017 is vermeld dat eiseres bij aankomst in Nederland meermaals heeft verklaard dat zij naar Parijs wilde om daar vakantie te vieren met haar kinderen. Ook is daarin vermeld dat eiseres desgevraagd meedeelde dat haar man het tickets had geboekt en hotelreservering had gemaakt, waarna verbalisanten het opgegeven telefoonnummer belden en door een man werd bevestigd dat ‘zijn vrouw en kinderen’ vakantie in Frankrijk gingen vieren. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
- Daarnaast kan eiseres niet eenduidig verklaren over het moment waarop de bedreigingen door de schoonfamilie zijn begonnen. Zo heeft zij enerzijds verklaard dat de bedreigingen begonnen toen zijn zwanger was van haar jongste dochter en anderzijds dat deze al snel na de geboorte van haar eerste dochter plaatsvonden.
- Het is opmerkelijk dat eiseres haar jongste dochter in Nigeria heeft achtergelaten. Nu vrees voor de genitale verminking van haar twee dochters de kern van haar asielrelaas is, valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien waarom eiseres niet haar beide dochters meenam. Dat haar jongste dochter veilig is bij haar halfzus acht verweerder geen afdoende verklaring omdat eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat haar schoonfamilie haar en haar dochters overal in Nigeria zal weten te vinden.
- Eiseres heeft tegenstrijdig verklaard over de verdwijning van haar man. Zo heeft zij enerzijds verklaard dat haar man is verdwenen na een ruzie met zijn familie over een geldlening en anderzijds dat hij is verdwenen nadat hij heeft geweigerd zijn oudste dochter te laten besnijden. Verder strookt dit niet met haar verklaring in voornoemd proces-verbaal dat haar man haar reis heeft geregeld en betaald.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met deze motivering niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres niet geloofwaardig is.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een oneerlijk proces omdat het onder 5 bedoelde proces-verbaal pas bij het bestreden besluit is bekendgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres in beroep en ter zitting op dit stuk heeft kunnen reageren, er geen aanleiding is voor het oordeel dat vanwege dit stuk sprake is van een oneerlijk proces. Verder heeft verweerder gelet op wat onder 5 is overwogen, eiseres terecht niet gevolgd in haar verklaring dat zij bij terugkeer naar Nigeria een alleenstaande vrouw is zonder netwerk. De asielaanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Hetgeen daartegen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond voor zover dat ziet op afwijzing van de asielaanvraag.
7. Ten aanzien van de gestelde medische problemen van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit is vermeld dat verweerder geen aanleiding ziet voor ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vw. Eiseres heeft in de beroepsfase (op
13 april 2016) verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw omdat volgens eiseres kort na het bestreden besluit bleek dat de klachten ernstiger waren dan verwacht. Ter zitting van 26 april 2017 heeft eiseres aangevoerd dat uitzetting leidt tot schending van artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en is een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381 (hierna: het arrest Paposhvili). De zaak is in overleg met partijen ter zitting van 26 april 2017 aangehouden teneinde eiseres de gelegenheid te geven de benodigde medische stukken over te leggen, opdat het Bureau Medische Advisering (BMA) zou kunnen adviseren in het kader van de artikel 64 Vw-aanvraag en ten aanzien van de vraag of bij terugkeer schending van artikel 3 van het EVRM dreigt. De artikel 64 Vw-aanvraag is bij besluit van 18 mei 2017 buiten behandeling gesteld omdat de benodigde informatie niet (tijdig) is overgelegd, aldus verweerder.
8. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, van dit artikel wordt met die gegevens slechts rekening gehouden voor zover ze relevant kunnen zijn voor de ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 14 dan wel het achterwege laten van de uitzetting of overdracht op grond van artikel 64 van de Vw. Zodra het gaat om gegevens die van belang kunnen zijn, is de rechter gehouden daarmee bij de beoordeling van het beroep rekening te houden. In dit geval kunnen de nagekomen gegevens van de huisarts (GCA) van 26 september 2017 (overgelegd op 21 november 2017) - waarin is vermeld dat sprake is van chronische nierinsufficiëntie en hyperparathyreoïdie - relevant zijn voor beoordeling van de vraag of uitzetting van eiseres (tijdelijk) achterwege dient te blijven op grond van artikel 64 van de Vw. Op grond van artikel 83, eerste en tweede lid, van de Vw zal bij de beoordeling van het beroep dan ook rekening met die gegevens worden gehouden. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733) kan de grond van eiseres dat uitzetting wegens haar medische toestand leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM, aan de orde komen bij de vraag of uitzetting krachtens artikel 64 van de Vw en het in dat kader gevoerde beleid achterwege moet blijven.
9. Ingevolge het derde lid van artikel 83 van de Vw wordt geen rekening gehouden met de in het eerste lid van dat artikel bedoelde informatie voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat die situatie zich voordoet. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Uit de memorie van toelichting bij wijziging van artikel 83 van de Vw (vergaderjaar 2008-2009 kamerstuk 31994 nr. 3) blijkt dat dit artikellid in de wet is gekomen omdat de verruiming van de ex nunc toetsing (nu ook later ingetreden beletselen op grond van artikel 3 EVRM en andere niet verwijtbare omstandigheden zonder herhaalde aanvraag in het kader van een lopende procedure kunnen worden beoordeeld) een zeker risico op misbruik met zich meebrengt, in die zin dat sommige vreemdelingen mogelijk met opzet bepaalde informatie in de fase van de bestuurlijke besluitvorming achterhouden en eerst in de rechterlijke fase aanvoeren. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer de vreemdeling baat heeft bij vertraging. Verder is in de MvT vermeld dat als de desbetreffende, aanvankelijk achtergehouden informatie tot de conclusie leidt dat de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing loopt, die informatie toch meegewogen moet worden, in welk geval het vanuit pragmatisch oogpunt wenselijker is dat dit in de eerste, lopende procedure wordt gedaan dan in het kader van een tweede of volgende aanvraag.
10. In dit geval lijkt een situatie waarin met opzet gegevens worden achtergehouden niet aan de orde te zijn. Verweerder verwijt eiseres dat zij de benodigde informatie van de huisarts niet heeft overgelegd en stelt dat zonder die informatie geen BMA-advies kan worden opgesteld. Eiseres heeft de benodigde - op 26 september 2017 opgestelde - informatie pas op 21 november 2017 overgelegd. De rechtbank overweegt als volgt. In een algemene brief van het BMA met uitleg aan huisartsen is vermeld dat vragen moeten worden beantwoord over wat de diagnose is, wat de belangrijkste klachten en het beloop daarvan zijn, wat de relevante medische voorgeschiedenis (voor zover bekend) is, welke behandeling is ingezet of geïndiceerd, welke geneesmiddelen zijn voorgeschreven en indien bekend is dat mantelzorg aan de orde is en dit ook een essentieel onderdeel is van de medische behandeling: wie die geeft, op welke wijze en met welke frequentie. Verder is vermeld dat de huisarts de keuze heeft tussen het opstellen van een brief waarin de vragen van het BMA worden beantwoord en het opsturen van een kopie van de relevante medische gegevens. In dit geval heeft de huisarts aanvankelijk een kopie van het medisch dossier toegestuurd. Volgens verweerder kon daarmee niet worden volstaan, omdat daaruit onder meer niet bleek of sprake was van mantelzorg en wat de voorgeschiedenis was. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, zonder verzoek van het BMA om aanvullende informatie, niet valt in te zien dat hiermee niet kon worden volstaan, nu uit de overgelegde informatie de klachten, diagnose en behandeling daarvan blijken. De brief van de huisarts van 26 september 2017 - waarmee volgens verweerder wel kan worden volstaan - bevat niet meer informatie, nu daarin is vermeld dat de huisarts onbekend is wat de voorgeschiedenis is en of mantelzorg aan de orde is. Geconcludeerd wordt dat het derde lid van artikel 83 van de Vw niet noopt tot het buiten beschouwing laten van de nagekomen medische informatie. Verder is ter zitting namens verweerder verklaard dat een BMA-advies indien nodig met spoed kan worden aangevraagd.
11. Uit het voorgaande volgt dat het oordeel van verweerder over de geloofwaardigheid van het asielrelaas standhoudt en dat verweerder terecht concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Verweerder dient in het kader van de vraag of uitzetting wegens de medische toestand van eiseres achterwege moet blijven advies aan het BMA te vragen en een aanvullend standpunt daaromtrent in te nemen. Het beroep is gegrond. Verweerder wordt nu het beroep gegrond is verklaard, in de proceskosten veroordeeld. Nu het bestreden besluit voor wat betreft afwijzing van de asielaanvraag standhoudt en eiseres op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld, zal de vergoeding worden gematigd en het na te melden bedrag aan proceskosten worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit inhoudt dat er geen aanleiding is uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vw;
  • draagt verweerder op daaromtrent opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.