Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 8 januari 2018 tot 8 januari 2019 toegewezen, terwijl het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer, waarbij de moeder en de vader van [minderjarige] aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de angsten van [minderjarige] en de zorgen over zijn ontwikkeling. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft herhaaldelijk geprobeerd om omgang tussen de vader en [minderjarige] op gang te brengen, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft aangegeven mee te willen werken aan het verkrijgen van inzicht in de situatie van [minderjarige]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet aanwezig zijn, omdat dit een oneigenlijk middel zou zijn om druk uit te oefenen op de moeder. De rechtbank heeft benadrukt dat het opbouwen van een omgangsregeling de meeste kans van slagen heeft wanneer de situatie voor [minderjarige] veilig en duidelijk is. De beslissing is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.