In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2017 een beschikking gegeven inzake de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een overleden man over verzoekster, een meerderjarig kind. Het verzoekschrift was ingediend op 3 mei 2017 door verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. A.M. Bouwmeester. De moeder van verzoekster, als belanghebbende, heeft verklaard in te stemmen met het verzoek en geen verweer te willen voeren. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder de schriftelijke verklaring van de moeder en berichten van verzoekster.
Verzoekster heeft gesteld dat de overleden man haar biologische vader is en dat zij is geboren uit de affectieve relatie tussen haar moeder en de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 31 augustus 2001 zijn testament heeft opgemaakt, waarin hij verzoekster als erfgenaam heeft benoemd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de biologische afstamming te twijfelen, aangezien er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat een ander als biologische vader in aanmerking komt. De moeder heeft ook bevestigd dat de man de biologische vader is van verzoekster.
De rechtbank heeft besloten om geen DNA-onderzoek te verlangen, gezien de onbetwiste en onderbouwde stelling dat de man de biologische vader is. De rechtbank heeft het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toegewezen en het subsidiaire verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.