ECLI:NL:RBDHA:2017:1593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invaliditeitspercentage en toekenning van bijzondere invaliditeitsverhoging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig marinier, en de minister van Defensie over de toekenning van een invaliditeitspercentage. Eiser, die in 1998 in militaire dienst trad en in 2006 betrokken raakte bij een explosie in Afghanistan, betwistte de mate van invaliditeit die door de minister was vastgesteld. De minister had eiser een invaliditeitspercentage van 15% toegekend op basis van WPC code 0404, terwijl eiser meende dat dit percentage 20% moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de percentages in de WPC codes minimumpercentages zijn en dat bij complicaties een hoger percentage kan worden toegekend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en stelde het invaliditeitspercentage vast op 20%. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische rapporten en de toepassing van de WPC-schaal in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/2779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Engels Linssen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2014 een bijzondere invaliditeitsverhoging toegekend van 2,5 %. Dit percentage is gebaseerd op een mate van invaliditeit van 15%.
Bij besluit van 2 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en aan eiser met ingang van 15 mei 2012 een bijzondere invaliditeitsverhoging toegekend van 2,5%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1977, kwam in 1998 in militaire dienst. In 2006 is eiser als marinier uitgezonden naar Afghanistan. Eiser raakt daar betrokken bij een ongeval. Een Improved Explosive Device (IED) werd door tegenstanders tot ontploffing gebracht waardoor eiser verwondingen opliep aan nek, gehoor en kaak. Tevens was er sprake van gehoorsvermindering en tinnitus.
Eiser is aan een geneeskundig onderzoek onderworpen. Van dit onderzoek is op 13 augustus 2013 een rapport uitgebracht door de commissie geneeskundig onderzoek bedrijf bijzondere medische beoordelingen (CGOM/BBMB), bestaande uit bedrijfsarts M.S. Parlevliet, verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten en bedrijfsarts R. Biekram. Hierin is overwogen dat de gemiddelde mate van invaliditeit ter zake van de aandoening van de nek 15% is. Ten aanzien van de aandoening aan het gehoor en de kaak is geen mate van invaliditeit aangenomen. Hierbij is een medische eindsituatie vastgesteld.
Desgevraagd heeft bedrijfsarts Parlevliet op 2 september 2015 een reactie gegeven op de bezwaren van eiser ten opzichte van het rapport. Zij zag in deze bezwaren geen reden om de conclusie van het rapport niet te handhaven.
2 Eiser kan zich niet vinden met de in het rapport genoemde percentages ten aanzien van de gehoor- en nekklachten en voert daartoe het volgende aan.
Verweerder stelt ten onrechte dat eiser op enig moment na de explosie geen last meer gehad zou hebben van tinnitus. Eiser heeft permanent last van tinnitus gehouden en wijst daartoe op bijlage E bij het rapport waarin is vermeld dat de klachten van kaak en rechteroor onveranderd zijn.
Dr. Cabenda, KNO-arts, heeft in een ongedateerde brief, welke is binnengekomen op 3 juli 2013, het causaal verband tussen de tinnitus en de explosie aangegeven. Dat eiser op 15 mei 2013 aangegeven zou hebben dat hij geen last meer had van tinnitusklachten is onjuist en onjuist opgenomen in het rapport.
Ook onder punt 5 (actuele situatie, herstelgedrag en visie van betrokkene) bij het geneeskundig gedeelte van het rapport van 13 augustus 2013, is aangegeven dat de klachten van de kaak en de oren zijn afgenomen maar niet volledig zijn verdwenen. Daaruit is af te leiden dat de klachten nooit zijn verdwenen.
Volgens eiser is voor de bepaling van de gehoorscherpte onjuist gemeten.
Dr. Cabenda constateert een dip van 40 decibel bij het linkeroor bij 4KHZ. Hierdoor kan eiser een ander slechts verstaan als deze luider praat en op korte afstand blijft. De code uit de War Pensions Committee-schaal (WPC-code) gaat uit van conversatie verstaanbaar op groep. De wijze van onderzoek zoals deze is uitgevoerd door verweerder geeft een onjuist beeld, nu deze is afgenomen in volledige isolatie zonder omgevingsgeluiden. Daarnaast is volgens eiser sprake van code 0921 van de WPC zodat hiervoor in ieder geval een invaliditeitspercentage van 5% dient te worden toegekend.
Ten aanzien van zijn nekklachten voert eiser aan dat deze voldoen aan de omschrijving van WPC code 0403. Volgens eiser is het voor deze code niet nodig dat er sprake is van een afwijkende stand van de nek en een forse beperking van de beweging. Daarnaast voldoet eiser ook aan code 0404, en dient verweerder ingevolge de definities van de WPC in ieder geval de mate van invaliditeit op 20% te stellen.
3 Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser bij het medische onderzoek op 15 mei 2013 aangaf dat hij geen last meer had van tinnitus. De onderzoekend arts heeft er geen belang bij informatie anders op te tekenen dan feitelijk verstrekt. Ook eerdere specialistenbrieven uit 2006 en 2007 laten zien dat de klachten bijna weg waren dan wel dat de klachten niet meer besproken werden. Dit sluit aan op de conclusie van bedrijfsarts Parlevliet.
Ten aanzien van het gehoorverlies stelt verweerder zich op het standpunt dat de gebuikte methodiek van de zogenaamde “gemodificeerde Fletcher-index” een aanvaardbaar instrument is voor het vaststellen van de vermindering van het gehoor en daarmee voor het bepalen van de mate van invaliditeit op basis van de WPC-schaal. Verweerder wijst daartoe op uitspraken van deze rechtbank, van 29 juli 2002 (AWB 01/2763) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 december 2003 (02/4869 MPW).
4.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder uit heeft mogen gaan van het onderzoek van het CGOM/BBMB. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten gegeven heeft die maken dat het onderzoek op onzorgvuldige wijze gedaan zou zijn dan wel dat er onjuistheden in het rapport staan.
In het rapport is onder 5. “Actuele situatie, herstelgedrag en visie van betrokkene” opgenomen dat er geen sprake is van tinnitus of slechthorendheid. Eiser stelt met verwijzing naar de ongedateerde brief van Dr. Cabenda, KNO-arts dat dit onjuist is. Dr. Cabenda constateert immers gehoorschade en tinnitus linker oor. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de brief van Dr. Cabenda niet maakt dat aan de juistheid van het rapport moet worden getwijfeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat bedrijfsarts Parlevliet in haar reactie op het bezwaar heeft medegedeeld dat eiser ten tijde van het onderzoek zelf heeft gezegd geen last meer te hebben van tinnitusklachten. Voorts wijst de bedrijfsarts erop dat eiser bij de KNO-arts op 30 juni 2006 heeft aangegeven dat de tinnitus klachten vrijwel weg waren en in de brief van 3 augustus 2006 van de polikliniek KNO noch in de brieven van 3 augustus 2006 en 22 maart 2007 van het MRC is gesproken over tinnitusklachten. Eisers betoog dat hij nooit verklaard zou hebben dat hij de klachten niet meer heeft, heeft verweerder dan ook niet hoeven volgen.
Ook ten aanzien van de wijze van onderzoek naar het gehoor van eiser volgt de rechtbank verweerders standpunt dat deze als passend gezien kan worden. De omstandigheid dat bij deze methode geen gebruik gemaakt wordt van omgevingsgeluid doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Zoals in de door verweerder aangehaalde jurisprudentie terug te vinden is, kan met behulp van de moderne audiologische technieken die gebruikt worden op basis van het conversatiespraakcriterium gemeten worden.
De rechtbank acht hierbij ook van belang dat eiser nagelaten heeft een contra expertise in te brengen, in die zin dat hij niet zelf een onderzoek naar de aantasting van zijn gehoor heeft laten doen. De enkele stelling dat de uitslag van verweerders onderzoek niet zou kloppen, treft geen doel.
Tot slot volgt de rechtbank verweerder ook in zijn standpunt ten aanzien van eisers nekklachten. Verweerder is thans uitgegaan van WPC code 0404 (beperking van de bewegingen in minder hinderlijke en minder pijnlijke stand). Bedrijfsarts Parlevliet heeft in haar brief van 2 september 2015 aangegeven waarom zij niet is uitgegaan van WPC code 0403 (belangrijke beperking van de bewegingen in hinderlijke en pijnlijke stand). Daarbij heeft zij aangegeven dat zij de nekklachten van eiser wel als belangrijk inschat maar niet dermate fors dat zij naar haar oordeel zouden moeten vallen onder code 0403. De rechtbank acht dit een afdoende verklaring voor de code keuze. Het betoog van eiser dat het bij WPC code 0403 niet hoeft te gaan om de aanwezigheid van een afwijkende stand van de nek en een forse beperking, heeft verweerder niet hoeven volgen. Immers is voor code 0404 gekozen omdat uit het onderzoek bleek dat bij eiser sprake was van een mate van bewegingsbeperking die volgens de arts past bij code 0404.
Verweerder kon zich gelet op het vorenstaande baseren op de rapportage van het CGOM/BBMB. Het onderzoeksrapport acht de rechtbank gedegen, goed gemotiveerd en inzichtelijk.
4.2
Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder ten onrechte een invaliditeitspercentage van 15% in plaats van de 20% behorende bij de van toepassing geachte WPC code 0404 heeft toegekend, overweegt de rechtbank als volgt. In het Ontwerp invaliditeitsschaal is onder Voorwoord, onder 4, het volgende vermeld: ”
De percentages genoemd in de schaal zijn minima. Deze kunnen overschreven worden indien bijzonderheden of complicaties, die het arbeidsvermogen beïnvloeden, aanwezig zijn. In dergelijke gevallen moet verwezen worden naar een ander nummer van de schaal. Als regel is in de schaal een marge gegeven, waarbinnen het minimum ligt, gewoonlijk op het laagste punt daarvan”.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank eenduidig dat de bij de WPC codes vermelde percentages minimumpercentages betreffen. Voorts kan hieruit worden opgemaakt dat indien er bijzonderheden of complicaties aanwezig zijn, die het arbeidsvermogen beïnvloeden, verwezen moet worden naar een andere code van de schaal. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze instructie geen ruimte is voor een gedeeltelijke toekenning van het invaliditeitspercentage van de van toepassing geachte WPC code. Nu verweerder de WPC code 0404 op eiser van toepassing heeft geacht, dient verweerder het bijbehorende invaliditeitspercentage van 20% aan eiser toe te kennen.
5 Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij uitgegaan is van een mate van invaliditeit van 15% bij WPC code 0404. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het percentage bij WPC code 0404 vaststelt op 20%.
6 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover het betreft het vastgestelde invaliditeitspercentage;
  • bepaalt het invaliditeitspercentage op 20% en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.