ECLI:NL:RBDHA:2017:15904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
NL17.11406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en risico op schending van mensenrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten, met name artikel 3 en artikel 13 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft psychische problemen en heeft in het verleden automutilatie en een suïcidepoging ervaren.

Tijdens de zitting op 16 november 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser in Duitsland eerder een asielverzoek heeft ingediend dat was afgewezen en dat de Duitse autoriteiten het verzoek om terugname hebben gehonoreerd. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat eiser bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft in Duitsland toegang tot gezondheidszorg en heeft daar ook medicatie ontvangen voor zijn psychische klachten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en concludeert dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.11407, plaatsgevonden op 16 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is D. Al Marami als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 6 juni 2017 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe aangevoerd dat hij bij gedwongen terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van een schending van artikel 3 en artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser kampt met psychische problemen en gebruikt medicatie. Uit informatie van de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser een Borderline persoonlijkheidsstoornis heeft van het impulsieve type. In het verleden is sprake geweest van automutilatie en een suïcidepoging. Eiser beroept zich op het arrest van het EU Hof van Justitie van 16 februari 2017 (C-578/16, C.K. – Slovenië).
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 25 mei 2016 in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend, welk asielverzoek op 26 mei 2017 door de Duitse autoriteiten is afgewezen. Verweerder heeft de Duitse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben het claimverzoek gehonoreerd.
5.1.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiser bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het Handvest. Uit eisers relaas blijkt dat eiser in Duitsland opvang, scholing en geld heeft gekregen. Daarnaast heeft eiser verklaard tijdens zijn verblijf in Duitsland legaal te hebben gewerkt. Met betrekking tot eisers betoog dat hij in Duitsland niet de benodigde behandeling krijgt voor zijn psychische problemen, overweegt de rechtbank dat uit eisers eigen verklaringen blijkt dat hij in Duitsland voor zijn fysieke en psychische klachten Risperidon (anti schizofrenie medicijn), Ibuflam (ontstekingsremmend en pijnstillend medicijn) en Diclofenac (pijnstiller) toegediend heeft gekregen en deze medicijnen ook in Nederland nog gebruikt. Hieruit valt af te leiden dat eiser in Duitsland toegang heeft tot de gezondheidszorg. Eiser heeft zijn stelling dat de overdracht naar Duitsland een dermate ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand zou opleveren, evenmin aannemelijk gemaakt. Het beroep op het arrest van het EU Hof van Justitie van 16 februari 2017 (C-578/16, C.K. – Slovenië) faalt.
Verweerder heeft op goede gronden kunnen concluderen dat Duitsland verantwoordelijk is voor eisers asielverzoek en dat er geen sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen van het asielsysteem in Duitsland die ertoe zouden moeten leiden dat Nederland alsnog eisers asielverzoek aan zich zou moeten trekken. Dat eiser hier in Nederland familie heeft wonen waar hij op terug kan vallen, maakt het voorgaande niet anders.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel