ECLI:NL:RBDHA:2017:15904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en risico op schending van mensenrechten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten, met name artikel 3 en artikel 13 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft psychische problemen en heeft in het verleden automutilatie en een suïcidepoging ervaren.
Tijdens de zitting op 16 november 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser in Duitsland eerder een asielverzoek heeft ingediend dat was afgewezen en dat de Duitse autoriteiten het verzoek om terugname hebben gehonoreerd. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat eiser bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft in Duitsland toegang tot gezondheidszorg en heeft daar ook medicatie ontvangen voor zijn psychische klachten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en concludeert dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.