In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Tsjaadische nationaliteit en behorend tot de Gorani bevolkingsgroep, had op 21 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelde dat hij door leden van de Zaghawa stam werd gezocht om te worden gedood, als gevolg van een incident waarbij zijn vader in 2001 door deze stam was aangevallen en was overleden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 november 2017 afgewezen, omdat het relaas van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 december 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Eiser kon niet overtuigend verklaren over de omstandigheden van de dood van zijn vader en de redenen waarom hij door de Zaghawa stam zou worden gezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 2011 tot 2016 zonder problemen in Tsjaad heeft gewoond, wat de geloofwaardigheid van zijn vrees voor vervolging ondermijnt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.