ECLI:NL:RBDHA:2017:15837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Tsjaadese eiser op grond van ongeloofwaardig relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Tsjaadische nationaliteit en behorend tot de Gorani bevolkingsgroep, had op 21 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelde dat hij door leden van de Zaghawa stam werd gezocht om te worden gedood, als gevolg van een incident waarbij zijn vader in 2001 door deze stam was aangevallen en was overleden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 november 2017 afgewezen, omdat het relaas van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 december 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Eiser kon niet overtuigend verklaren over de omstandigheden van de dood van zijn vader en de redenen waarom hij door de Zaghawa stam zou worden gezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 2011 tot 2016 zonder problemen in Tsjaad heeft gewoond, wat de geloofwaardigheid van zijn vrees voor vervolging ondermijnt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr.N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabobe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Tsjadische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Hij behoort tot de bevolkingsgroep van de Gorani. Eiser heeft op 21 augustus 2017 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader in 2001 door vijf leden van de Zaghawa stam is aangevallen en daarbij aan zijn verwondingen is overleden. Sinds 2016 wordt eiser door leden van de Zaghawa gezocht om hem te doden.
2. Bij het bestreden besluit is de aanvraag ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tevens is eiser op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek verleend voor de periode van 20 november 2017 tot en met februari 2018. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht eisers relaas echter niet geloofwaardig. Ten eerste kan eiser de gestelde dood van zijn vader niet met een overlijdensakte onderbouwen. Daarnaast kan eiser niet concreet verklaren over waar, wanneer en waarom zijn vader door de Zaghawa stam zou zijn gedood en waarom hij precies door deze stam wordt gezocht. Eiser blijft naar de mening van verweerder steken in vermoedens. Verweerder acht evenmin geloofwaardig dat eiser sinds juni 2016 in Tsjaad in de negatieve belangstelling staat van leden van de Zaghawa stam. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag dan wel dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt - voor zover van belang - hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Zo heeft verweerder in dit kader terecht overwogen dat eiser niet concreet heeft kunnen verklaren over waar, wanneer en waarom zijn vader door de Zaghawa stam is gedood. Ondanks het feit dat eiser na de dood van zijn vader is geboren, had van eiser verwacht mogen worden dat hij zich had laten informeren over de omstandigheden rond de dood van zijn vader. Dit geldt temeer nu deze gebeurtenis de reden is van het vertrek en de kern van zijn asielrelaas is.
Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de Zaghawa stam naar eiser heeft gezocht, dan wel dat dit in de toekomst zal gebeuren. Verweerder heeft hierbij terecht tegengeworpen dat eiser zonder problemen van 2011 tot 2016 in Dourbali in Tsjaad heeft gewoond. Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat niet valt in te zien dat leden van de Zaghawa stam hem niet veel eerder dan in juni 2016 op een schoolfeest hadden kunnen traceren. De verklaring in de zienswijze dat zijn naam pas op dat feest bekend zou zijn geworden, rijmt niet met zijn eisers verklaringen tijdens het nader gehoor. Eiser heeft immers in dat gehoor juist verklaard dat hij vanaf 2011 op zijn school onder zijn volledige eigen naam stond ingeschreven en dat zijn klasgenoten hem ook zo noemden. Verweerder heeft tot slot terecht aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat niet valt in te zien waarom de Zaghawa stam uit het niets na 16 jaar eiser zou willen doden, terwijl zijn vader al in 2001 door hen zou zijn gedood.
5. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.