ECLI:NL:RBDHA:2017:15797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
NL17.4150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse moeder en dochter wegens ongeloofwaardige verklaringen over bedreigingen en bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse moeder en haar minderjarige dochter. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiseres over de problemen die zij en haar gezin in Irak ondervonden ongeloofwaardig waren. Eiseres had gesteld dat zij en haar gezin bedreigd werden door twee broers, die haar dochter zelfs hadden ontvoerd en aangereden. Echter, de rechtbank vond dat de verklaringen inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bedreigingen.

Daarnaast had eiseres verklaard dat zij zich had bekeerd tot het christendom, maar ook deze bekering werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank merkte op dat eiseres geen overtuigende verklaringen had gegeven over haar bekering en dat haar verklaringen over de redenen voor haar bekering vaag en oppervlakkig waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij een diepgewortelde overtuiging had in het christendom.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

Mede namens haar minderjarige dochter [dochter], geboren op [geboortedatum] 2007,
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiseres en haar dochter zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hanina. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres en haar dochter zijn van Iraakse nationaliteit. Zij zijn geboren op [geboortedatum] 1979 respectievelijk [geboortedatum] 2007. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij en haar gezin zijn bedreigd door het hoofd van de verkiezingen [persoon 1] en zijn broer [persoon 2] omdat zij de flat waarin zij woonden zouden willen hebben. De broers [broers] hebben haar dochter gedurende een paar dagen ontvoerd. Ook hebben zij haar dochter aangereden met een auto, waaraan zij letsel aan haar schedel heeft overgehouden. Eiseres heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen gedemonstreerd, de media opgezocht, berichten gezet op haar eigen facebookpagina en aangiftes bij de politie ingediend, maar tevergeefs. Vanwege voornoemde gebeurtenissen heeft eiseres uiteindelijk de flat met haar echtgenoot en dochter verlaten en is het gezin naar [wijk] verhuisd. In [wijk] zijn eiseres en haar echtgenoot door buurtbewoners en milities aangesproken op het feit dat eiseres broeken en geen hoofddoek draagt. Zij waren daarom genoodzaakt [wijk] te verlaten. Eiseres is bovendien geïnteresseerd in het christendom en heeft zich gedurende de asielprocedure laten bekeren.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Nationaliteit, identiteit en herkomst;
  • Problemen met [persoon 1] en [persoon 2];
  • Problemen in [wijk] vanwege de kledingkeuze van eiseres;
  • Bekering tot het christendom.
3. Verweerder heeft eiseres haar aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht echter de verklaringen over de problemen met de broers [broers] ongeloofwaardig. Verder acht verweerder ongeloofwaardig dat eiseres en haar gezin vanwege aanvaringen met wijkbewoners en milities [wijk] hebben verlaten. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres er niet in is geslaagd om overtuigende verklaringen af te leggen over haar bekering tot het christendom.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres bepleit dat verweerder ten onrechte de verklaringen over de problemen met de broers [broers], de problemen in [wijk] en de bekering tot het christendom ongeloofwaardig acht. Op hetgeen door eiseres is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de documenten die zij stelt gehad te hebben. Zo heeft verweerder de verklaringen over het bestaan van documenten van de aangiftes van de ontvoering en aanrijding van haar dochter wisselend mogen achten. Eiseres heeft in het nader gehoor eerst verklaard dat zij geen proces-verbaal heeft meegekregen, heeft vervolgens aangegeven dat ze kopieën had van beide aangiftes en in de correcties en aanvullingen heeft zij aangegeven dat ze alleen van de eerste aangifte een proces-verbaal heeft gekregen. Het betoog van eiseres dat zij verklaard heeft over welke stukken zij beschikte volgt de rechtbank niet nu ook na de correcties en aanvullingen het bestaan van documenten over de aangifte onduidelijk blijft. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiseres geen bevredigende verklaring heeft gegeven waarom zij hierover niet eenduidig heeft verklaard. Verder heeft verweerder de verklaringen over het paspoort tegenstrijdig mogen achten nu eiseres eerst heeft verklaard dat zij haar paspoort heeft weggegooid, terwijl zij later dit handelen ontkent en aangeeft dat zij de documenten tijdens de boottocht is kwijtgeraakt. Daarbij heeft verweerder de verklaringen over het kwijtraken van koffers tijdens de boottocht op zee niet ten onrechte wisselend geacht nu zij niet eenduidig heeft verklaard over het aantal koffers dat zij tijdens de boottocht is kwijtgeraakt.
6.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de problemen met [persoon 1] en [persoon 2] ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de echtgenoot van eiseres (NL17.4149). In aanvulling op de uitspraak van haar echtgenoot, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank opmerkelijk mogen achten dat eiseres verklaard heeft dat zij op verschillende manieren in actie zou zijn gekomen tegen de bedreigingen van de broers [broers], terwijl haar echtgenoot hier niets over heeft verklaard. Zo zou eiseres meerdere malen gedemonstreerd hebben, contact hebben opgenomen met de media, zich negatief hebben uitgelaten op Facebook en tweemaal aangifte hebben gedaan bij de politie. Het betoog van eiseres dat de voornoemde acties van eiseres geen reden zouden zijn geweest voor de aanhoudende negatieve belangstelling van de broers [broers], doen niet af aan het feit dat de echtgenoot van eiseres hierover geen verklaringen heeft afgelegd en dat dit door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht.
6.3
De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zowel eiseres als haar echtgenoot er niet in zijn geslaagd om duidelijkheid te geven over het tijdspad van bepaalde onderdelen van hun asielrelaas, bijvoorbeeld over wanneer de broers [broers] voor het eerst bij het huis van eiseres en haar gezin zouden zijn langsgekomen. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres moeite heeft met chronologie. De rechtbank overweegt dat ondanks dat eiseres stelt moeite te hebben met het onthouden en benoemen van precieze data, verweerder van haar heeft mogen verwachten dat zij bij benadering kan aangeven wanneer bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en deze in chronologie weet te plaatsen nu deze gebeurtenissen een centraal onderdeel van haar asielrelaas vormen.
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres en haar gezin vanwege aanvaringen met wijkbewoners of milities [wijk] hebben verlaten. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de veronderstelling van eiseres dat [persoon 1] de buurtbewoners tegen haar en haar gezin zou hebben opgezet door haar niet nader onderbouwd en geconcretiseerd wordt. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat deze veronderstelling niet wordt gevolgd. Verweerder heeft ook mogen tegenwerpen dat eiseres niet bij benadering kan aangeven hoe vaak mensen aan de deur zijn gekomen vanwege haar kledingkeuze, terwijl dit de reden is geweest om [wijk] te verlaten. Verder heeft verweerder niet ten onrechte opmerkelijk geacht dat eiseres verklaard heeft te worden lastig gevallen door personen die tot een militie behoren en dat deze personen met haar echtgenoot hebben gepraat, terwijl haar echtgenoot niet over deze milities heeft verklaard. Het betoog dat het algemeen bekend is dat Sjiitische milities vrouwen dwingen om zich volgens de strenge Islamitische normen te kleden en dat deze milities gemakkelijk herkenbaar zouden zijn, doet hier niet aan af.
8.1
Ten aanzien van de gestelde bekering van eiseres tot het christendom, overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiseres dat verweerder haar bekering verkeerd heeft beoordeeld nu zij pas aan het begin van haar asielprocedure aan de bekering begon, niet slaagt. Zoals verweerder terecht opmerkt in het bestreden besluit, zijn de elementen die verweerder bij een bekering tot het christendom beoordeelt hetzelfde bij een bekering in het land van herkomst als bij een bekering in Nederland. Nu eiseres niet nader heeft onderbouwd waarom voor haar een ander toetsingskader zou gelden, treft het betoog geen doel.
8.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de bekering van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiseres heeft verklaard dat zij geen praktiserend moslim was en religie geen bijzondere rol in haar leven speelde. Van eiseres mag daarom des te meer verwacht worden dat zij nader inzicht kan verschaffen over de redenen waarom zij op dit moment wel behoefte heeft en waarde hecht aan een andere religie. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres niet getuigen van een weloverwogen keuze voor en diepgewortelde overtuiging in het christendom nu eiseres heeft volstaan met algemene en summiere verklaringen. Zo heeft eiseres vaag, oppervlakkig en summier verklaard over waarom de Islam niet voldoet en zij zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiseres heeft hierover verklaard dat de Islam genadeloos is en haar interesse in het christendom er in gelegen is dat christenen niet agressief zijn maar rechtvaardige en positieve denkers zijn, meer genade met anderen hebben en iedereen gelijk is. Verweerder heeft gelet op het voorgaande zich op het standpunt mogen stellen dat het lijkt alsof eiseres het christendom koppelt aan de leefsituatie in Europa. Verweerder heeft verder niet ten onrechte tegengeworpen dat niet gebleken is dat eiseres kennis over het christendom beschikt nu zij bijvoorbeeld niet duidelijk heeft kunnen verklaren over de waarden van het christendom. Dat eiseres stelt dat zij pas aan het begin van haar bekering stond en daarom nog niet over veel kennis over het christendom beschikte, doet er niet aan af dat van eiseres verwacht had mogen worden dat ze hier uitgebreider over zou kunnen verklaren. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder terecht wijst op de tegenstrijdigheid dat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard eenmaal naar de kerk te zijn geweest in Irak, terwijl ze in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat ze in Irak af en toe naar de kerk is geweest. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiseres over het moment waarop haar interesse in het christendom ontstond tegenstrijdig mogen achten nu zij zowel heeft aangegeven dat deze interesse al in Irak was ontstaan, terwijl zij ook heeft verklaard dat deze interesse pas is ontstaan toen zij in Nederland aankwam. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging van het christendom en een oprechte bekering. De omstandigheid dat eiseres stelt op dit moment bekeerd te zijn en naar de kerk te gaan, hetgeen ook blijkt uit de overlegde verklaring van de kerk, is onvoldoende om de bekering geloofwaardig te achten. Reeds gelet op het vorenstaande, heeft verweerder de bekering van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
8.3
Ten aanzien van de overlegde rapportage van [persoon 3] en eiseres haar betoog dat een aanvullend gehoor noodzakelijk is omdat zij ten tijde van de gehoren nog niet ver genoeg was in het bekeringsproces, overweegt de rechtbank als volgt. In de rapportage geeft [persoon 3] aan dat de bekering van eiseres (nog) niet als geloofwaardig te beschouwen is. De rechtbank ziet hierin een bevestiging dat verweerder de bekering van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt verder dat eiseres tweemaal over haar asielredenen is gehoord en zij daarbij voldoende mogelijkheid heeft gehad om over de bekering tot het christendom te verklaren. Dat eiseres aangeeft zich in Nederland verder te willen verdiepen in het christendom, doet aan het vorenstaande niet af. Nu niet gebleken is van feiten en omstandigheden die aanvullend horen noodzakelijk maken, kan aan de rapportage van [persoon 3] niet de door eiseres gewenste waarde worden toegekend.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel