ECLI:NL:RBDHA:2017:15722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Gambiaanse nationaliteit niet-ontvankelijk verklaard wegens reeds verleende asielvergunning in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen een eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 14 augustus 2017 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de Italiaanse autoriteiten reeds een asielvergunning aan de eiser hadden verleend, geldig tot 1 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 december 2017, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De eiser betwistte de ontvankelijkheid van zijn asielaanvraag en voerde aan dat Italië niet voldoet aan de internationale verdragsverplichtingen. Hij stelde dat hij bij terugkeer naar Italië onvoldoende toegang heeft tot huisvesting, werk, sociale voorzieningen, gezondheidszorg en scholing. De rechtbank overwoog dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris ervan uit mocht gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13558

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

ProcesverloopBij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13559, plaatsgevonden op 12 december 2017. Eiser is met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 14 augustus 2017 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser reeds een asielvergunning hebben verleend, die geldig is tot 1 maart 2022. Gelet hierop heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard en eiser naar Italië terugverwezen.
3. Eiser betwist niet dat hij in Italië een asielvergunning heeft gekregen. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat Italië niet voldoet aan de internationale verdragsverplichtingen en dat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het feit dat Italië aan eiser een verblijfsstatus heeft verleend, betekent niet dat hij in Italië ook alle uit deze status voortvloeiende rechten heeft, of daar daadwerkelijk aanspraak op kan maken. Eiser heeft bij terugkeer naar Italië geen, althans, onvoldoende toegang tot huisvesting, werk, sociale voorzieningen, gezondheidszorg en scholing. Eiser verwijst naar de door hem in de zienswijze aangehaalde bronnen waaruit blijkt dat de situatie voor statushouders nog nijpender is dan dat van de Italiaanse onderdanen en waaruit blijkt dat het in zijn algemeenheid voor statushouders zonder huisvesting onmogelijk is om zich bij de National Health Service te registreren, zelfs in het geval van hoge kwetsbaarheid. Eiser was in Italië afhankelijk van liefdadigheid, hij kon niet de noodzakelijke medische zorg voor zijn heup krijgen en hij leefde op straat. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de situatie van eiser in Italië. Eiser verwijst voorts naar de prejudiciële vragen zoals gesteld door het Bundesverwaltungsgericht in Duitsland van 17 oktober 2017 (C-517/17) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. In dat kader verzoekt eiser om aanhouding van deze zaak totdat de prejudiciële vragen zijn beantwoord.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van eiser, die daar een asielvergunning heeft, nakomt. Eiser kan aan zijn status de rechten ontlenen die hem op grond van Richtlijn 2011/95/EG van de Raad van 13 december 2011 (de Kwalificatierichtlijn) zijn toegekend. Hoewel uit de door eiser overgelegde algemene rapporten blijkt dat de situatie in Italië voor statushouders moeilijk kan zijn, leidt dit er niet toe dat geoordeeld moet worden dat er in het algemeen een risico bestaat voor een met artikel 3 van het Verdrag voor bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Uit de rapporten volgt namelijk ook dat de statushouders aanspraak kunnen maken op dezelfde voorzieningen als Italiaanse onderdanen. Eiser standpunt dat het Italiaanse systeem ervan uitgaat dat steun wordt gezocht bij de eigen familie en eiser hierdoor in minder goede positie verkeert dan Italiaanse onderdanen, doet hier niet aan af. Ook eisers gestelde slechte ervaringen, zoals de omstandigheid dat hij op straat heeft geleefd, leiden, hoe vervelend ook, niet tot een andersluidend oordeel. Verweerder heeft terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) waarin is overwogen dat de situatie in Italië niet dusdanig is dat een overdracht hieraan op zichzelf leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, in zijn specifieke geval, bij terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM of dat hij niet geholpen zal (kunnen) worden bij het vinden van huisvesting en medische zorg. Er kan nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder was niet gehouden om nader onderzoek te doen naar de situatie van eiser in Italië, alvorens zijn asielaanvraag af te wijzen.
4.2
De rechtbank ziet in deze zaak, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen van Duitsland of de uitspraak van de Afdeling af te wachten.
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.