In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Griekenland en Duitsland, waarbij de Duitse aanvraag was afgewezen. Eiser stelde dat Nederland de aanvraag moest behandelen vanwege systematische tekortkomingen in de Duitse asielprocedure, onderbouwd met een rapport van de Asylum Information Database (AIDA).
De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. De rechtbank vond dat de enkele verwijzing naar het rapport niet voldoende was om te concluderen dat er gebrekkige besluitvorming in Duitsland plaatsvond. Eiser had ook niet onderbouwd dat hij in Duitsland niet kon klagen over zijn ervaringen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.