In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon. Eiser had op 21 augustus 2017 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder op 25 april 2016 een verzoek om internationale bescherming in Duitsland had ingediend. Duitsland heeft op 5 oktober 2017 ingestemd met het verzoek om eiser terug te nemen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij aanvoert dat Duitsland zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen, met name omdat hij geen gefinancierde rechtsbijstand heeft gekregen in de Duitse procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad in de Duitse asielprocedure.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.