ECLI:NL:RBDHA:2017:15718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Eritreeër, had op 12 september 2017 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 december 2017 was eiser niet aanwezig, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder in Frankrijk en Duitsland asielaanvragen had ingediend, die alle zijn afgewezen. De Franse autoriteiten hebben ingestemd met het verzoek van Nederland om eiser terug te nemen, wat de rechtbank als voldoende basis beschouwt om te concluderen dat Nederland erop kan vertrouwen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn terugzending naar Eritrea een schending van artikel 3 van het EVRM zou betekenen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat Frankrijk de internationale verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser tijdens zijn aanmeldfase geen klachten over de opvang in Frankrijk heeft geuit, wat zijn beroep verder ondermijnt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13557, plaatsgevonden op 12 december 2017. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 12 september 2017 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 augustus 2015 en op 7 maart 2016 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Beide verzoeken zijn afgewezen. Voorts is uit Eurodac gebleken dat eiser op 11 juli 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Gelet hierop heeft verweerder de Franse autoriteiten op 29 september 2017 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, sub d, van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 6 oktober 2017.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als Frankrijk hem terugstuurt naar Eritrea. Eiser heeft zijn land van herkomst immers illegaal verlaten en Nederland voert een beleid dat deze mensen niet worden uitgezet naar Eritrea. Nederland dient op grond hiervan het asielverzoek aan zich te trekken.
4. De rechtbank is het volgende van oordeel.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag Nederland erop vertrouwen dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt, nu de Franse autoriteiten hebben ingestemd om eiser terug te nemen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat Frankrijk de internationale verplichtingen niet zal nakomen. Dat eisers eerdere aanvragen in Frankrijk zijn afgewezen, maakt dit niet anders. Door het claimakkoord met Frankrijk heeft Frankrijk gegarandeerd om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De vraag of eiser al dan niet uitgezet zal worden naar Eritrea, komt in die procedure aan de orde. Het EVRM, de Kwalificatierichtlijn, de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn gelden daarbij ook voor Frankrijk. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Franse autoriteiten eventuele klachten van hem niet in behandeling zullen nemen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken.
4.2.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens zijn gehoor in de aanmeldfase geen klachten over de opvang in Frankrijk naar voren heeft gebracht, terwijl hem werd gevraagd wat hij van de opvang vond. Van eiser mocht verwacht worden dat hij volledig verklaard en de waarheid spreekt tijdens het gehoor bij verweerder. Eisers beroepsgrond op dit punt slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.