ECLI:NL:RBDHA:2017:15699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
C/09/545283 / KG ZA 17-1634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding inzake paspoort van minderjarige en omgangsregeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft de voorzieningenrechter op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee gewezen echtgenoten. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde dat de man, gedaagde in conventie, het Nederlandse paspoort van hun minderjarige kind zou overhandigen. De vrouw had eerder toestemming gekregen om met het kind naar de Verenigde Staten te reizen, maar de man weigerde het paspoort af te geven, ondanks eerdere gerechtelijke uitspraken die hem daartoe verplichtten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd waarom zij het Nederlandse paspoort nodig had, aangezien zij al beschikte over andere reisdocumenten. De vordering van de vrouw werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een wijziging van de eerdere uitspraak rechtvaardigden.

In reconventie vorderde de man dat de vrouw niet langer met het kind naar de Verenigde Staten zou mogen reizen, uit vrees voor kinderontvoering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat er een reëel gevaar bestond voor de minderjarige, en wees ook deze vordering af. Beide partijen werden veroordeeld in hun eigen proceskosten, gezien hun status als gewezen echtgenoten. De uitspraak benadrukt het belang van eerdere gerechtelijke beslissingen en de noodzaak voor partijen om nieuwe feiten aan te voeren om eerdere uitspraken te kunnen wijzigen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/545283 / KG ZA 17-1634
Vonnis in kort geding van 22 december 2017
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.K. de Menthon Bake te Den Haag,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de concept-dagvaarding met producties;
- het bericht van vrijwillige verschijning van de man en zijn advocaat;
- de conclusie van eis in reconventie;
- de op 22 december 2017 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Namens de vrouw is ter zitting verschenen mr. R. van Biezen, kantoorgenoot van mr. De Menthon Bake. Deze heeft ter zitting een schriftelijke vermeerdering van eis ingediend. De man heeft zich tegen deze vermeerdering van eis verzet. De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging toegestaan nu de man hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad.
1.3.
Op 22 december 2017 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande is daarvan de uitwerking.
2. De feiten in conventie en in reconventie
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn samen de ouders van de thans nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Den Haag (hierna: de minderjarige). De man is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2.2.
Op 4 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis in kort geding beslist dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om van
22 december 2017 tot en met 5 januari 2018 met de minderjarige af te reizen naar de Verenigde Staten van Amerika en daar te verblijven. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 20 december 2017 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is in reconventie het navolgende bepaald:
“(…) gelast de man uiterlijk op donderdag 21 december 2017 om 20.00 uur aan de vrouw zowel het Amerikaanse als het Nederlandse paspoort van de minderjarige te overhandigen, door deze reisdocumenten in persoon aan de vrouw af te (laten) geven op straffe van een dwangsom van € 1.000.= per dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft aan deze afgifteverplichting te voldoen, tot een maximum van € 5.000,=; (…)”
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
De man heeft op 21 december 2017 aan de vrouw het Amerikaanse paspoort van de minderjarige afgegeven. De deurwaarder heeft op 22 december 2017 het vonnis van
20 december 2017 aan de man betekend. Volgens de verklaring van deze deurwaarder heeft de man op het moment van betekening aangegeven het paspoort (de voorzieningenrechter begrijpt: het Nederlandse paspoort) niet af te zullen geven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren, om de man te gelasten uiterlijk op 22 december 2017 om 17.00 uur aan de vrouw het Nederlandse paspoort van de minderjarige te overhandigen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-, met veroordeling van de man in de werkelijke proceskosten en in de nakosten.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. Bij vonnis van 20 december 2017 is de man veroordeeld om ook het Nederlandse paspoort aan de vrouw af te geven. Bij de betekening van dit vonnis heeft de man aan de deurwaarder medegedeeld dat hij het Nederlandse paspoort niet zal afgeven en de opgelegde dwangsommen op de koop toe zal nemen. Dit is een minachting van gerechtelijke uitspraken, temeer daar de man blijkens het vonnis heeft toegezegd de paspoorten te zullen afgeven. De sanctie op de afgifte van het Nederlandse paspoort dient dan ook fors verhoogd te worden.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De man vordert – zakelijk weergegeven – primair om te bepalen dat de vrouw niet langer met de minderjarige naar de Verenigde Staten kan reizen, vanwege het risico op kinderontvoering, subsidiair te bepalen dat de vrouw gehouden is om de minderjarige na de reis uiterlijk op 5 januari 2018 om 13:30 uur af te geven aan de man op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,-, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Volgens de man is er een reëel gevaar dat de vrouw de minderjarige in de Verenigde Staten ongeoorloofd zal achterhouden. Inmiddels is bekend dat de vrouw in Nederland strafrechtelijk zal worden vervolgd voor belaging van de man en voor onttrekking van de minderjarige aan het ouderlijk gezag. De vrouw heeft er in die zin belang bij om in de Verenigde Staten te blijven en de man vreest dat zij dat samen met de minderjarige zal doen. Deze vrees wordt versterkt doordat de vrouw zo sterk inzet op de afgifte van het Nederlandse paspoort terwijl zij daar geen belang bij heeft. De vrouw beschikt immers over alle benodigde papieren voor de reis. Dit maakt dat de man vordert dat de reis alsnog wordt verboden, dan wel dat er een hoge dwangsom wordt gekoppeld aan de terugkeer van de minderjarige uit de Verenigde Staten.
3.6.
De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het vonnis d.d. 20 december 2017 de vordering van de vrouw tot afgifte van het betreffende Nederlandse paspoort van de minderjarige met een daaraan te verbinden dwangsom is toegewezen. De vraag die beantwoord dient te worden is of er thans grond is om de dwangsom, die op de afgifte van dit paspoort is gesteld, te verhogen als door de vrouw gevorderd.
4.2.
Nu bij vonnis d.d. 20 december 2017 reeds is beslist op voormelde vordering van de vrouw is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van de vrouw in de onderhavige procedure slechts dan voor toewijzing vatbaar is wanneer op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de vrouw een noodtoestand zal ontstaan. De man heeft ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij zowel het Amerikaanse paspoort als de Nederlandse ID-kaart van de minderjarige en een toestemmingsverklaring aan de vrouw heeft overhandigd en dat de vrouw over alle benodigde documenten beschikt om samen met de minderjarige naar de Verenigde Staten te reizen en weer terug te keren naar Nederland. Daarbij heeft de man onbetwist gesteld dat de vrouw al diverse malen met de minderjarige naar de Verenigde Staten is afgereisd, waarbij zij telkens over het Amerikaanse paspoort, de Nederlandse ID-kaart van de minderjarige en een toestemmingsverklaring van de man beschikte. De vrouw heeft hiertegenover haar gestelde belang bij en/of de noodzaak tot het daarnaast beschikken over het Nederlandse paspoort van de minderjarige niet onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om in deze procedure tot een (aanzienlijke) verhoging te komen van de eerder opgelegde dwangsom. De vordering van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
4.3.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in reconventie
4.4.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 4 december 2017 is aan de vrouw toestemming verleend om met de minderjarige in de kerstvakantie op reis te gaan naar de Verenigde Staten en deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft tot op heden geen hoger beroep tegen dit vonnis aangetekend.
4.5.
De vraag die beantwoord dient te worden is of er thans grond is om, in afwijking van voormeld vonnis, te bepalen dat de vrouw niet langer met de minderjarige naar de Verenigde Staten kan reizen, althans dat de vrouw gehouden is om de minderjarige na de reis uiterlijk op 5 januari 2018 om 13.30 uur af te geven aan de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom als door de man gevorderd.
4.6.
Nu bij vonnis d.d. 20 december 2017 reeds is beslist over voormelde reis van de vrouw met de minderjarige naar de Verenigde Staten en de man tot op heden daartegen geen hoger beroep heeft aangetekend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van de man in de onderhavige procedure slechts dan voor toewijzing vatbaar is wanneer op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal ontstaan. De man heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, althans onvoldoende onderbouwd dat er na voornoemd vonnis zodanige feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen waar een zodanige noodzaak uit blijkt. Het enkele feit dat de vrouw thans een verhoogde dwangsom vordert op de afgifte van het Nederlandse paspoort van de minderjarige is onvoldoende om aan te nemen dat er klaarblijkelijk aan haar zijde het voornemen bestaat om de minderjarige ongeoorloofd achter te houden in de Verenigde Staten. De primaire vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt overwogen dat er in eerdere vonnissen reeds is beslist over de omgangsregeling en over de terugkeerdatum van de vrouw en de minderjarige. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat er op grond van nieuwe feiten of omstandigheden een noodzaak tot of belang is bij nadere precisering van de dag en het tijdstip waarop de minderjarige aan hem dient te worden overgedragen. Hetzelfde geldt voor het verbinden van een dwangsom aan de overdracht van de minderjarige. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
- wijst het gevorderde af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Olland en in het openbaar uitgesproken op
22 december 2017.
imt