ECLI:NL:RBDHA:2017:15696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
C/09/522718 / HA ZA 16-1341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke geschil over zorgovereenkomst en terugvordering persoonsgebonden budget

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de uitvoering van een zorgovereenkomst centraal. Eiser, die in behandeling was voor psychische klachten en verslavingsproblematiek, had een zorgovereenkomst gesloten met gedaagde, een zorgverlener, voor onbepaalde tijd. De overeenkomst was bedoeld om eiser te helpen bij het opbouwen van een dagelijks ritme en het vinden van een plek in de maatschappij. Eiser ontving een persoonsgebonden budget (pgb) dat hij maandelijks aan gedaagde betaalde voor de geleverde zorg. Echter, eiser heeft nooit zorg ontvangen, maar heeft wel de declaraties ondertekend en betaald. Na een controle door het Zorgkantoor meldde eiser dat er gefraudeerd was en dat hij geen zorg had ontvangen, wat leidde tot de intrekking van zijn pgb en de vordering van een terugbetaling van € 40.270,87.

Eiser vorderde in deze procedure een schadevergoeding van € 26.090 van gedaagde, omdat hij meende dat gedaagde zijn zorgplicht had geschonden door geen zorg te leveren. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij de zorg wel degelijk had geleverd en dat eiser verantwoordelijk was voor de verantwoording van het pgb. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd dat er geen zorg was verleend. De rechtbank concludeerde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door eiser te laten betalen voor niet geleverde zorg, en dat eiser recht had op terugbetaling van het bedrag dat hij aan gedaagde had betaald. De rechtbank veroordeelde gedaagde tot betaling van € 26.090, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/522718 / HA ZA 16-1341
Vonnis van 22 november 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S.E. de Geus te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Bakker te Den Haag.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 14 februari 2017, met producties;
  • de akte met nadere producties van [eiser] van 29 augustus 2017;
  • het proces-verbaal van de op 12 september 2017 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is in overleg met hen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben elkaar ontmoet in de zorginstelling [X] te [plaats 3] . [eiser] was hier in behandeling vanwege psychische klachten en verslavingsproblematiek (alcohol en cocaïne).
2.2.
Op 12 februari 2012 hebben [eiser] (als budgethouder op basis van de Vergoe-dingsregeling persoonlijke zorg) en [gedaagde] (als zorgverlener) voor onbepaalde tijd een ‘Zorg-overeenkomst met een freelancer’ (hierna de zorgovereenkomst) gesloten, met terugwer-kende kracht vanaf 1 januari 2012. De zorgovereenkomst had als doel dat [eiser] door [gedaagde] geholpen zou worden een ritme op te bouwen in zijn dagelijks leven en (weer) een plek te vinden in de maatschappij.
2.3.
Voor zover relevant vermeldt de zorgovereenkomst:
“Dit is een zorgovereenkomst die u samen met uw zorgverlener invult. U kunt bij het invullen de brochure ‘Uw persoonsgebonden budget en de Sociale Verzekeringsbank’ als hulpmiddel gebruiken. (…)

4.Werkzaamheden

Wat houden de werkzaamheden in?
persoonlijke verzorging
begeleiding
tijdelijk verblijf (logeeropvang)
(…)

6.Werkafspraken

Welke werkafspraken heeft u met uw zorgverlener gemaakt? (…) de zorgverlener werkt een variabel aantal uren (…)
Vergoedingen per uur: De AWBZ-vergoeding is € 50,00 bruto per uur”
2.4.
[eiser] heeft vervolgens een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd en dit pgb is aan [eiser] toegekend. Het Zorgkantoor voldeed dit pgb maandelijks aan [eiser] .
2.5.
Partijen hadden bij het sluiten van de zorgovereenkomst voor ogen dat er regel-matig contact zou zijn tussen hen, telefonisch en in persoon. Het contact in persoon zou met name worden vormgegeven door een wekelijks verblijf en overnachting van [eiser] bij [gedaagde] thuis in [plaats 1] ( [Provincie] ).
2.6.
[gedaagde] heeft in de periode van januari 2012 tot en met september 2012 aan [eiser] maandelijks een ‘Declaratieformulier ondersteunende begeleiding’ gestuurd met de urende-claratie van de afgelopen maand. De declaratieformulieren bevatten telkens het totale aantal in die maand gewerkte uren tegen het in de zorgovereenkomst afgesproken uurtarief van
€ 50. De inhoud van de verrichte werkzaamheden (datum, tijd, aard van de werkzaam-heden) is niet nader gespecificeerd.
2.7.
Beide partijen hebben de maandelijkse declaratieformulieren steeds ondertekend en [eiser] heeft deze vervolgens (van het aan hem toegekende pgb) tot een totaalbedrag van € 29.750 ook telkens zonder protest aan [gedaagde] betaald.
2.8.
[eiser] heeft de declaratieformulieren niet ingediend bij het Zorgkantoor.
2.9.
In augustus en in september 2012 heeft [gedaagde] bedragen gestort op de bankrekening van mevrouw [A] (hierna: [A] ), de vriendin van [eiser] , inhoudende 40% van de door [eiser] aan [gedaagde] betaalde bedragen in juli, augustus en september 2012. Deze bedragen komen opgeteld op een bedrag van € 3.660. Over deze gelden heeft [eiser] , via [A] , de beschikking gekregen.
2.10.
De zorgovereenkomst is eind september 2012 beëindigd. Het pgb heeft toen nog even doorgelopen. Met dat geld heeft [eiser] in zijn verslavingen (alcohol en cocaïne) voorzien.
2.11.
Op 18 juni 2014 heeft [eiser] telefonisch contact gehad met het Zorgkantoor. [eiser] heeft in dit gesprek gezegd dat er is gefraudeerd, dat met het verstrekte pgb geen zorg is ingekocht, en dat hij in plaats daarvan met een wekelijkse bijdrage van € 100 in zijn verslaving heeft kunnen voorzien, dat er geen enkele vorm van zorg geleverd is en dat daarom de uitbetaling van het pgb niet terecht is.
2.12.
Bij brief van 2 oktober 2014 heeft het Zorgkantoor aan [eiser] medegedeeld dat zijn toekenningsbeschikking 2012 wordt ingetrokken, omdat hij als budgethouder niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan. Diezelfde dag heeft het Zorgkantoor een vaststellingsbeschikking gegeven ter zake de budgetafrekening over 2012 en heeft aan [eiser] gevraagd een bedrag ad € 40.270,87 terug te storten als in 2012 teveel ontvangen pgb.
2.13.
Op 19 februari 2015 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat [gedaagde] heeft nagelaten de zorg uit de voeren zoals overeengekomen, noch zorg heeft geleverd voor het aantal uren zoals genoemd in zijn facturen, dat een specificatie ontbreekt, dat het Zorgkantoor na een nacontrole tot de conclusie is gekomen dat het pgb over de periode dat [gedaagde] aan [eiser] zorg diende te verlenen onjuist is uitgegeven en dat besloten is het verstrekte pgb van [eiser] terug te vorderen. Daar het niet meer mogelijk is de verplichtingen uit de zorgovereenkomst na te komen, vordert [eiser] vervangende schadevergoeding ten bedrage van het aan [gedaagde] uitbetaalde pgb à € 29.750. [gedaagde] is verzocht dit bedrag binnen veertien dagen te betalen, bij gebreke waarvan rechtsmatregelen zullen worden getroffen.
2.14.
[gedaagde] heeft in reactie hierop op 21 februari 2015 geschreven:
“(…) De heer [eiser] heeft geheel zelfstandig de aanvraag voor PGB op zich genomen.
De heer [eiser] deed zelfstandig het beheer van zijn toekende PGB door het zorgkantoor. Bovendien is de heer [eiser] verantwoordelijk voor de verantwoording van zijn in beheer gegeven PGB gelden.
De fakturen zijn geheel in overeenstemming met heer [eiser] overeen gekomen zoals opgesteld in de zorgovereenkomst dd. 12-02-2012.
Volgens de zorgovereenkomt zijn de fakturen gebaseerd op variabele uren. Op basis hiervan zijn door beide fakturen ondertekend en door [eiser] voldaan zoals overeengekomen in de zorgovereen-komst.
De zorg was gedurende de overeenkomst dien overeenkomstig zoals door beide is afgesproken. Tot uw brief is mij geheel onbekend dat ik nalatig ben geweest in zake de zorgovereenkomst. Het bevreemdt mij dat pas nu er een klacht komt en wel van u, zijnde vertegenwoordiger van [eiser] en niet rechtstreeks van hem. (…)
De vordering van [eiser] ten bedrage van € 29.750,00 wijs ik om deze reden af.”
2.15.
In reactie hierop heeft de advocaat van [eiser] op 15 maart 2015 aan [gedaagde] geschreven dat [eiser] de door [gedaagde] genoemde gewerkte uren betwist en dat hij graag een gespecificeerd urenoverzicht van de door [gedaagde] geleverde zorg ontvangt, waaruit naar voren komt op welke dagen, gedurende welke uren/dagdelen hij op welke locatie (bij [eiser] thuis of elders) de zorg heeft verleend. Tevens heeft de advocaat van [gedaagde] erop gewezen dat hij zijn vordering onverkort handhaaft.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 26.090, vermeerderd met de wettelijke rente en buitngerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Hiertoe voert [eiser] aan – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aan. [gedaagde] heeft de overeengekomen zorg niet geleverd. [eiser] verkeerde in de veronderstelling dat hij op grond van de zorgovereenkomst gehouden was de facturen aan [gedaagde] te voldoen, ook al vond er geen zorg plaats. Na zes maanden nam [eiser] contact op met [gedaagde] met de bedoeling de zorgovereenkomst te beëindigen, maar [gedaagde] wenste daar niet aan mee te werken. [gedaagde] stelde voor een deel van de toekomstige facturen terug te storten op rekening van [eiser] zodat zij allebei van het pgb konden profiteren. [eiser] heeft hiermee ingestemd omdat dit een eenvoudige manier was om zijn verslaving te bekostigen. De betalingen werden uiteindelijk op rekening van [A] gestort zodat [eiser] geen problemen zou krijgen met zijn uitkering. Uiteindelijk heeft [eiser] zich op 18 juni 2014, na een aangekondigde controle, gemeld bij het Zorgkantoor met de mededeling dat aan hem geen zorg is verleend en dat het pgb ten onrechte is uitgekeerd. Hierdoor heeft het Zorgkantoor besloten het pgb van [eiser] terug te vorderen. [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 19 februari 2015 aansprakelijk gesteld. Doordat [gedaagde] geen zorg heeft verleend is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. [gedaagde] dient alsnog deugdelijk na te komen, maar dat kan niet meer omdat het gaat om zorg die [eiser] in 2012 nodig had. Daarom vordert [eiser] vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 26.090. Subsidiair heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld doordat hij, naast het niet leveren van zorg, ook geen specificaties van zijn urendeclaraties heeft overlegd toen [eiser] hierom vroeg, waardoor het voor [eiser] onmogelijk was de zorg te verantwoorden. [gedaagde] heeft de op hem als professioneel zorgverlener rustende zorgplicht geschonden. Van hem mag worden verwacht daadwerkelijk zorg te verlenen en administratieve gegevens te verstrekken aan een psychisch kwetsbare zorgbehoevende. De facturen van [gedaagde] zijn met het pgb voldaan. Nu [eiser] op last van het Zorgkantoor het uitbetaalde pgb moet terugbetalen, heeft hij schade geleden, die [gedaagde] aan hem behoort te vergoeden.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij betoogt dat hij de gedeclareerde zorg daadwerkelijk heeft verleend. [eiser] heeft de door [gedaagde] aan hem gestuurde facturen telkens voor akkoord getekend en vanuit het pgb betaald. In de loop van 2012 heeft [A] als vriendin van [eiser] steeds meer zorgtaken overgenomen. Daarom heeft [gedaagde] op eigen initiatief in augustus en september 2012 een aantal bedragen aan [A] overge-maakt. Partijen hebben de zorgovereenkomst eind september beëindigd. Dat [eiser] na een aangekondigde controle bij het Zorgkantoor heeft gemeld dat [gedaagde] hem geen enkele vorm van zorg had verleend is waarschijnlijk ingegeven door het feit dat hij zich ervan bewust was dat hij na de beëindiging van de zorgovereenkomst het pgb gedurende enkele maanden heeft gehouden, zonder dat daaraan een zorgovereenkomst met [A] of een andere zorgverlener ten grondslag lag. Op zichzelf is juist dat op de facturen van [gedaagde] alle dagen en uren weergegeven hadden moeten worden, maar gelet op de aard van de werkzaamheden springt het Zorgkantoor daar doorgaans soepel mee om. Het Zorgkantoor heeft niet tegen deze specificaties geprotesteerd of deze geweigerd. Doordat [eiser] pas in 2015 heeft geprotesteerd en hij [gedaagde] niet tijdig aansprakelijk heeft gesteld, bestond er voor [gedaagde] geen reden de elektronisch opgeslagen gegevens aangaande de verleende zorg ter beschikking te houden, zodat het ontbreken van die gegevens hem thans redelijkerwijze niet kan worden tegengeworpen. Overigens is een deel van die gegevens nog beschikbaar via specificaties van de telefoonmaatschappij. De gestelde schade van [eiser] vloeit verder niet voort uit (het niet nakomen van) de zorgovereenkomst door [gedaagde] doordat geen nadere specificatie is verstrekt, maar uit een valse melding door [eiser] bij het Zorgkantoor dat de zorg niet zou zijn verleend. Hierom ontbreekt causaal verband tussen de gestelde schade en de vermeende tekortkoming. Zo al sprake is van een toerekenbare tekortkoming, is het beroep daarop tardief (art. 6:89 BW). Het protest is uitgebleven totdat op 19 februari 2015 de advocaat van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk stelde. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde] is geen sprake.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben een zorgovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd. De verplichtingen tot zorgverlening uit de zorgovereenkomst zagen onder meer op regelmatige contactmomenten, zowel in persoon – bij [gedaagde] in [plaats 2] of [eiser] thuis – als telefonisch. De bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst is geweest dat [eiser] iedere week een (paar) dag(en) bij [gedaagde] in [plaats 2] zou verblijven. Partijen strijden over de vraag of de overeengekomen zorg daadwerkelijk is verleend. De door [eiser] en [gedaagde] ondertekende declaratieformulieren hebben te gelden als onderhandse akten en leveren daarmee tussen partijen het dwingende bewijs op dat [gedaagde] de in de formulieren genoemde zorg daadwerkelijk aan [eiser] heeft geleverd. Tijdens de voorlopige getuigenverhoren hebben [eiser] en [A] beiden verklaard dat [gedaagde] in het geheel geen zorg heeft geleverd. Deze getuigenverklaringen sluiten op elkaar aan en acht de rechtbank, ook gezien de gedetailleerdheid ervan, geloofwaardig. Ook de authentiek geachte reactie van [eiser] op de verklaring van [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor, dat [eiser] wel regelmatig in [plaats 2] was geweest ( [eiser] barstte toen spontaan in lachen uit), heeft de rechtbank ervan overtuigd dat [eiser] en [A] naar waarheid hebben verklaard. Bovendien valt niet in te zien waarom [eiser] zonder noodzaak daartoe aan het Zorgkantoor zou mededelen dat er fraude is gepleegd en dat er geen zorg is verleend; door deze mededeling zou het pgb immers van hem teruggevorderd worden, met alle financiële consequenties van dien. [eiser] is daarmee in het tegenbewijs geslaagd. De rechtbank gaat er dus van uit dat de zorg niet is geleverd.
4.2.
Daarmee rijst de vraag waarom [eiser] de declaratieformulieren wel telkens heeft ondertekend en (met het pgb) heeft betaald. [eiser] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat partijen daadwerkelijk contactmomenten hadden afgesproken, zodat [gedaagde] de overeengekomen zorg in [plaats 2] kon leveren, maar dat hij er telkens zelf voor heeft gekozen niet naar [plaats 2] af te reizen omdat hij zich daarvoor te beroerd voelde. [gedaagde] heeft hem medegedeeld tijd voor hem vrij te hebben gemaakt. [eiser] vond dat toen een begrijpelijk standpunt en voelde zich gehouden [gedaagde] te betalen. Hij heeft er toen voor gekozen de declaratieformulieren te ondertekenen en met het pgb te voldoen. Aldus [eiser] .
4.3.
Deze door [eiser] gestelde, nadere afspraak staat er aan in de weg dat hij thans het met de betaling van de declaratieformulieren gemoeide bedrag op grond van wanprestatie van [gedaagde] terugvordert.
4.4.
Dit laat evenwel onverlet dat van [gedaagde] als professioneel zorgverlener verwacht mocht worden van [eiser] geen betaling te verlangen voor niet geleverde zorg. Die zorg moest, zo blijkt ook uit de zorgovereenkomst, worden betaald met een aan [eiser] toegekend pgb. Als professioneel zorgverlener was [gedaagde] er immers van op de hoogte, althans had hij ervan op de hoogte moeten te zijn, dat een pgb niet mag worden aangewend voor niet geleverde zorg. Hij had [eiser] , een psychisch kwetsbare persoon, daarom moeten behoeden voor een terugvorderingsactie van het Zorgkantoor op deze grond. [gedaagde] heeft daarmee gehandeld in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm en onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Hierdoor is bij [eiser] ook schade ontstaan, doordat hij het pgb terug moet betalen. Het causaal verband is niet doorbroken door de eigen mededeling van [eiser] aan het Zorgkantoor of doordat [eiser] de declaratieformulieren niet bij het Zorgkantoor heeft ingeleverd. Van [eiser] mag immers in redelijkheid niet gevergd worden onware mededelingen aan het Zorgkantoor te doen, dan wel declaratieformulieren of specificaties in te leveren die betrekking hebben op in werkelijkheid niet geleverde zorg.
4.5.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering van [eiser] tot terugbetaling van het bedrag van € 26.090 toewijsbaar is. Of van [gedaagde] als professioneel zorgverlener in verband met een op hem rustende bewaarplicht, nadat [eiser] de declaratieformulieren al in 2012 had ondertekend en ook had betaald, in maart 2015 nog een nadere specificatie van de gedeclareerde uren mocht worden verwacht (niet is komen vast te staan dat [eiser] daarom op een eerder moment heeft verzocht), kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven.
4.6.
De over het bedrag van € 26.090 gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 2 oktober 2014, zijnde de dag waarop de schade voor [eiser] is ontstaan doordat het Zorgkantoor het pgb bij hem terugvorderde.
4.7.
Nu [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en [eiser] heeft getracht de hierdoor veroorzaakte schade buitengerechtelijk terug te vorderen, hetgeen is mislukt, zijn ook de hiermee gemoeide buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde wettelijke rente, als overigens niet weersproken en op de wet gegrond, toewijsbaar.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten hebben te dragen. De kosten worden (mede in verband met het gehouden voorlopig getuigenverhoor) tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
griffierecht € 79
salaris advocaat € 1.737 (3 punten à € 579 per punt) +
------------------------------------------------------------------
totaal € 1.816
Bij de kostenveroordeling wordt er rekening mee gehouden dat aan [eiser] een toevoeging is afgegeven.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 26.090, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag à € 1.072,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om voor de proceskosten van [eiser] te betalen ten eerste aan de griffier van deze rechtbank na ontvangst van een nota € 100,22 voor deurwaarderskosten (inclusief BTW), en ten tweede aan [eiser] € 79,-- voor betaald griffierecht en € 1.737,-- voor forfaitair salaris advocaat, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of ander gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.