ECLI:NL:RBDHA:2017:15695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
09/767199-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met verdenking van stalking en bedreiging

Op 6 december 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoekster die gedetineerd was. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M. Dam, de rechter-commissaris die betrokken was bij de inbewaringstelling van de verzoekster. De verzoekster had op 24 november 2017 een vordering tot inbewaringstelling ondergaan, waarbij zij tijdens het verhoor kenbaar maakte dat zij de rechter-commissaris wenste te wraken. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet voldoende gespecificeerd waren en dat de verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek voor zover de gronden pas ter zitting naar voren waren gebracht. De wrakingskamer stelde vast dat de enkele stelling van de verzoekster dat zij 'enorme tegenwerking' ervaart, niet toereikend was om het verzoek te onderbouwen. Bovendien werd opgemerkt dat de verzoekster eerder ook een andere rechter-commissaris had gewraakt, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van procesrecht. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/58
zaak-/rekestnummer: C/09/543803/ KG RK 17/1959
parketnummer: 09/767199-17 / RC-nummer 17/2754
datum beschikking: 6 december 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
ten tijde van de behandeling van het verzoek gedetineerd,
verzoekster,
raadsman: mr. H.F. van Kregten;
strekkende tot wraking van:
mr. M. Dam,
rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze procedure is de officier van justitie mr. V.E. Broeders, hierna ook te noemen: de officier van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De officier van justitie heeft in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer op 24 november 2017 een vordering strekkende tot inbewaringstelling van verzoekster ingediend op grond van de verdenking van stalking en bedreiging. Verzoekster is in verband daarmee op diezelfde datum voor de rechter-commissaris geleid.
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte op de vordering tot inbewaringstelling, de door de rechter-commissaris gegeven beschikking houdende inbewaringstelling van verzoeker van 24 november 2017, en de door de rechter-commissaris gegeven toelichting in haar reactie op het wrakingsverzoek van 27 november 2017, van welke stukken de inhoud voor zover hier van belang niet is weersproken, valt het volgende af te leiden. De rechter-commissaris heeft verzoekster gehoord op de vordering tot inbewaringstelling. Gedurende het gehoor heeft verzoekster kenbaar gemaakt de rechter-commissaris te wraken.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 6 december 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar raadsman. Het wrakingsverzoek is door de raadsman toegelicht. De rechter commissaris is niet verschenen. De officier van justitie is evenmin verschenen.

3.Het standpunt van verzoekster

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is – naar de wrakingskamer uit het proces-verbaal begrijpt – ten grondslag gelegd dat verzoekster een enorme tegenwerking ziet.
3.2.
Ter zitting heeft de raadsman hieraan nog toegevoegd dat bij verzoekster de vrees bestaat dat de rechter-commissaris heeft overlegd met haar eerder gewraakte collega en dat de rechter-commissaris het dossier, gelet op de korte tijd tussen de eerste wraking en de voorgeleiding bij de tweede rechter-commissaris, onvoldoende heeft kunnen bestuderen.

4.Het standpunt van mr. Dam

De rechter-commissaris berust niet in de wraking. Zij is van oordeel dat zij met haar handelen geen blijk gegeven heeft en ook geen schijn gewekt heeft van vooringenomenheid. Ter onderbouwing hiervan verwijst de rechter-commissaris naar het proces-verbaal van de voorgeleiding.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De eerst ter zitting door de raadsman aangevoerde gronden, zijn naar het oordeel van de wrakingskamer te laat aangevoerd. In zoverre is het verzoek niet-ontvankelijk.
5.4.
Voor zover het verzoek ontvankelijk is, is het verzoek niet onderbouwd. De enkele stelling dat verzoekster “een enorme tegenwerking ervaart”, is daartoe niet toereikend.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.5.
In de omstandigheid dat verzoekster een wraking zonder enige grond doet, terwijl zij kort daarvoor ook een collega rechter-commissaris heeft gewraakt, ziet de wrakingskamer misbruik van procesrecht. Daarom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in deze strafzaak niet in behandeling zal worden genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover het is gegrond op de in 3.2 genoemde gronden;
-wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar raadsman mr. H.F. van Krechten;
• de officier van justitie mr. V.E. Broeders;
• de rechter-commissaris mr. M. Dam.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. Verbeek, O. van den Burg en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2017.