ECLI:NL:RBDHA:2017:15691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
AWB 16-26996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een buitenlands huwelijk in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ethiopische eiseres en de Minister van Veiligheid en Justitie over de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het verblijfsdoel 'nareis asiel'. De eiseres, die op 12 september 2014 in Soedan in het huwelijk is getreden met een Eritrese referent, heeft haar aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat het traditionele huwelijk, dat buiten Nederland is gesloten, niet rechtsgeldig is volgens het internationaal privaatrecht. De rechtbank heeft het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, niet in strijd bevonden met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat het beleid de mogelijkheid biedt om andere bewijsmiddelen in aanmerking te nemen bij gebrek aan officiële bewijsstukken van een huwelijk. Verweerder heeft in deze zaak adequaat gehandeld door verder te kijken dan alleen de afwezigheid van een officiële huwelijksakte en heeft ook andere bewijsstukken en verklaringen van de betrokkenen in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een huwelijk of een duurzame relatie, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/26996
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 oktober 2017 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedag] 1984, van Ethiopische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 23 januari 2015 tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met verblijfsdoel ‘nareis asiel’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van
26 oktober 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 21 november 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig [persoon 1] (referent) en [persoon 2] , tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 6 februari 2017 is het onderzoek heropend en is de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 16 juni 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens waren ter zitting aanwezig referent en [persoon 3] , tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft de Ethiopische nationaliteit. Zij stelt op 12 september 2014 in [plaats] (Soedan) in het huwelijk te zijn getreden met referent, van Eritrese nationaliteit. Bij besluit van 3 november 2014 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiseres wenst als echtgenote verblijf bij referent in Nederland en heeft daarom de mvv-aanvraag ingediend die de start van deze zaak is geweest.
1.2
Eiseres heeft bij haar aanvraag onder andere een kerkelijk huwelijksakte overgelegd. Op 26 maart 2015 heeft Bureau Documenten (BD) een nader onderzoek ingesteld naar deze huwelijksakte. Het BD is tot de conclusie gekomen dat de huwelijksakte waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat de inhoud van de huwelijksakte waarschijnlijk niet juist is. Redengevend hiervoor is dat op de huwelijksakte een foto van eiseres en referent staat die middels een software applicatie uit een aparte foto van de man en een aparte foto van de vrouw is samengesteld. BD heeft naast dit kenmerk nog een aantal andere bevreemdingwekkende kenmerken op het document aangetroffen. De conclusie dat de akte waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat de inhoud ervan waarschijnlijk niet juist is berust echter hoofdzakelijk op de samengevoegde foto’s.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat referent eiseres niet heeft genoemd als gezinslid tijdens zijn toelatingsprocedure. Om die reden acht verweerder het niet aannemelijk dat eiseres feitelijk behoort tot het gezin van referent.
Eiseres is vervolgens op 2 juni 2015 gehoord bij de Nederlandse ambassade in [plaats] , Soedan. Referent is op 21 juli 2015 gehoord op het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een traditioneel huwelijk, in dit geval een kerkelijk huwelijk, dat buiten Nederland is gesloten geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat de overgelegde kerkelijk huwelijksakte door het BD is onderzocht en dat de akte waarschijnlijk niet door een bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en de inhoud ervan waarschijnlijk niet juist is. Om deze twee redenen gaat verweerder er niet van uit dat daadwerkelijk sprake is van een huwelijk tussen eiseres en referent. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of sprake is van een partnerschapsrelatie. Verweerder meent dat van een dergelijke relatie geen sprake is omdat eiseres en referent op een aantal belangrijke punten verklaringen hebben afgelegd die niet met elkaar te rijmen en tegenstrijdig zijn. Nu er geen sprake is van een huwelijkse relatie en ook niet van een partnerschapsrelatie heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
3. Eiseres heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt ten opzichte van het standpunt neergelegd in het bestreden besluit dusdanig gewijzigd, dat het besluit alleen al om die reden ondeugdelijk is. Daarnaast meent eiseres dat het beleid in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 strijdig is met de Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn). In paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 is bepaald dat een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten geen naar internationaal privaatrecht gesloten huwelijk is en dat verweerder een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten beschouwt als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame, exclusieve relatie. Als gevolg van dit beleid merkt verweerder een akte van een traditioneel huwelijk niet aan als bewijs van een huwelijk. Eiseres meent dat dit beleid strijdig is met artikel 11, tweede lid, van deze Richtlijn, waarin staat dat wanneer een vluchteling geen officiële bewijsstukken kan overleggen waaruit de gezinsband blijkt, de lidstaten ook andere bewijsmiddelen inzake het bestaan van de gezinsband in aanmerking nemen. Verweerder heeft zich daarnaast alleen gefocust op de verschillen tussen de verklaringen en niet op de overeenkomsten, en verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor het feit dat eiseres analfabeet en ongeschoold is en dat zij vrijwel haar hele leven bij gezinnen als hulp in de huishouding heeft gewerkt. Tijdens het gehoor was zij erg zenuwachtig. Al deze omstandigheden kunnen de door verweerder gevonden verschillen (mede) verklaren. Deze verschillen zijn haar daarom ten onrechte tegengeworpen.
Oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank is allereerst, anders dan eiseres op de zitting heeft aangevoerd, van oordeel dat het standpunt neergelegd in het bestreden besluit ter zitting niet dusdanig is gewijzigd dat gesproken moet worden van een ondeugdelijk besluit. In dat kader overweegt de rechtbank dat de in het aanvullende verweerschrift van 12 juni 2017 opgenomen passage over schijnhuwelijken van in Soedan verblijvende Eritreeërs als achtergrondinformatie moet worden gezien. Verweerder legt hierin uit, op basis van de hem bekende bronnen, dat er in Soedan veel kerkelijke huwelijken worden gesloten die in feite schijnhuwelijken zijn omdat er geen relatie aan ten grondslag ligt. Deze huwelijken worden in de kerk gesloten met als doel migratie. De rest van het aanvullende verweerschrift leest de rechtbank als een verduidelijking van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt.
4.2
De rechtbank is verder van oordeel dat het beleid neergelegd in C2/4.1 van de Vc 2000 niet in strijd is met artikel 11, tweede lid, dan wel andere bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn, noch met het doel van deze Richtlijn. Dit nationale beleid - dat ook is toegepast in deze zaak - maakt het immers juist mogelijk dat bij gebrek aan officiële bewijsstukken van een gesteld huwelijk (dan wel andere gestelde gezinsband), ook andere bewijsmiddelen in aanmerking worden genomen die kunnen duiden op het bestaan van een gezinsband. Verweerder heeft in dit geval – conform het beleid en nu er geen sprake is van strijdigheid dus ook conform de Gezinsherenigingsrichtlijn – zijn standpunt dat geen sprake is van een gezinsband niet louter gebaseerd op het gegeven dat er geen officiële huwelijksakte is overgelegd. Verweerder heeft na deze constatering verder gekeken en gewezen op de vaststelling door BD dat de akte waarschijnlijk niet echt is. Daarnaast heeft verweerder de betrokkenen ook nog gehoord om te bezien of er een partnerschapsrelatie is. Deze werkwijze getuigt er juist van dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat het voor personen zoals eiseres en referent moeilijk kan zijn om aan documenten te komen en dat hij daarom de mogelijkheid heeft geboden om met ander bewijs aannemelijk te maken dat daadwerkelijk sprake is van een relatie. Deze werkwijze strookt met het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
4.3
Het betoog van eiseres dat de gehoren erop gericht waren vast te stellen dat tussen eiseres en referent sprake is van een schijnrelatie en dat de gehoren daarom strijdig zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt de rechtbank niet. Uit het verslag van beide gehoren blijkt immers niet dat dat het geval is geweest. Eiseres heeft ook desgevraagd ter zitting geen passage(s) in de verslagen van de gehoren kunnen aanwijzen waaruit dat zou moeten blijken.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan de hand van door eiseres en referent afgelegde verklaringen tijdens beide gehoren zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er evenmin sprake is van een partnerschapsrelatie. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres en referent tijdens de gehoren tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd op een aantal essentiële punten. Zo heeft eiseres verklaard dat referent in Ethiopië is geboren en ongeveer 42 jaar oud zou zijn ten tijde van het gehoor terwijl referent in Eritrea is geboren en 50 jaar oud is. Verder wist referent niet dat eiseres een halfbroer heeft en dat haar familie haar de bijnaam [naam] heeft gegeven. Eiseres op haar beurt wist niet de juiste nationaliteit van referent te noemen en wist evenmin dat referent twee overleden broers/zussen heeft. Dit zijn slechts enkele van de door verweerder geconstateerde ongerijmdheden en tegenstrijdigheden.
6. De conclusie is dat verweerder zich, aan de hand van hetgeen door eiseres als bewijs is overgelegd in samenhang bezien met de door eiseres en referent afgelegde verklaringen, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en referent sprake is van een huwelijk, dan wel een exclusieve duurzame relatie die gelijk te stellen is aan een huwelijk.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, mr. O.P.G. Vos en
mr. N.M. van Waterschoot, rechters, in aanwezigheid van mr. B. Berk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: BB
D: B
VK

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
Den Haag. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Let op:
u kunt geen beroep instellen per e-mail.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige voorziening te treffen.