10.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Eiser heeft onbestreden gesteld dat hij in 2012-2013 dakloos was en financiële problemen had door gokverslaving. Daarnaast kampte eiser met gezondheidsproblemen. Eiser heeft daarom destijds langer dan zes maanden in Marokko, in zijn ouderlijke huis verbleven.
De door eiser aangevoerde redenen voor de overschrijding van de zesmaandenperiode komen de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Ook uit zijn handelen en het voortzetten van zijn bestaan in Nederland na de bedoelde periode blijkt dat eiser niet het oogmerk heeft gehad om zijn hoofdverblijf buiten Nederland te verplaatsen. Eiser heeft in de jaren nadien niet voor meer dan zes maanden buiten Nederland verbleven. Eiser heeft zich weer in de BRP ingeschreven en heeft op tijd, voor afloop van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend, wat ook zijn intentie om zijn verblijf te continueren in Nederland aanduidt.
Hierbij is tevens van belang dat eiser sinds 1997 verblijf in Nederland heeft, in het overgrote deel van deze periode een verblijfsvergunning heeft gehad en telkens aan de inhoudelijke voorwaarden voor verlenging van zijn verblijfsvergunning voldeed. Eiser heeft kinderen en familie van Nederlandse nationaliteit in Nederland, hij is arbeidsongeschikt en ontvangt een WAO-uitkering. Het besluit van 18 november 2013 is eerst op 24 juni 2016 in werking getreden met de bekendmaking van dat besluit aan eiser. In de tussenliggende periode is eiser ongemoeid door de overheid gelaten en in de gelegenheid geweest zijn leven in Nederland voort te zetten. Eiser is in die periode meermaals het land legaal, op een gecontroleerde wijze, in- en uitgereist. De eenmalige overschrijding van de voornoemde termijn van zes maanden, afgezet tegen de verblijfsduur in Nederland nadien en in samenhang bezien met alle feiten en omstandigheden van het geval, leidt de rechtbank tot het oordeel dat er niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd.
Daarbij komt dat niet aannemelijk is gemaakt welke zwaarwegende belangen in dit geval tot de verblijfsbeëindiging in 2016, met terugwerkende kracht tot 24 juli 2012, noopten. Zoals namens verweerder in het bestreden besluit en ter zitting is aangegeven, zou eiser op grond van (verdrags)afspraken, die tussen Nederland en Marokko bestaan, ook na terugkeer in Marokko zijn Nederlandse WAO-uitkering behouden. Er kan dan ook niet worden gezegd dat er een economisch belang zich tegen de continuering van eisers verblijf in Nederland verzet. Belangen van openbare orde zijn ten tijde van de bekendmaking van het primaire en het bestreden besluit gesteld noch gebleken.
Wat het algemeen belang van de Nederlandse overheid, genoemd in het bestreden besluit, betreft, dat vreemdelingen enkel in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning als zij aan alle voorwaarden voldoen, overweegt de rechtbank, dat dit algemeen belang met het beleid wordt gediend, maar dat met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van dat beleid kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in dit artikel. Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat hier van een bijzonder samenstel van omstandigheden sprake is op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht gebruik mocht maken.
11. Het beroep AWB 16/28747 is gezien het vorenstaande gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 en artikel 4:84 van de Awb. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking.
Aangezien hetzelfde gebrek aan de totstandkoming van het primaire besluit kleeft, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12. Hieruit volgt dat verweerder bij de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten” van een onjuiste aanname met betrekking tot het verblijfsrecht van eiser is uitgegaan. Het beroep AWB 17/259 is daarom gegrond. Het besluit op bezwaar ter zake de afwijzing van de aanvraag, dient te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Aangezien hetzelfde gebrek aan de totstandkoming van het primaire besluit kleeft, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Verweerder dient opnieuw op de aanvraag van 10 februari 2016 te beslissen.
13. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, totaal ad € 336,-, vergoedt.
14. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2970,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser voor beide beroepsprocedures een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.