ECLI:NL:RBDHA:2017:1566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
17/2673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van gestelde Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 3 februari 2017, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel, omdat Zwitserland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser, die erkende in Zwitserland te zijn geweest, niet aannemelijk had gemaakt dat het claimakkoord van Zwitserland niet op hem van toepassing was. De rechtbank stelde vast dat de persoonsgegevens van de eiser in het Eurodac-systeem waren gekoppeld aan zijn vingerafdrukken, wat betekende dat de Zwitserse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van de eiser correct hadden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat inhield dat de rechtbank ervan uitging dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat hij niet in staat was om tegen de afwijzing van zijn asielverzoek op te komen vanwege een gebrek aan rechtshulp. De rechtbank concludeerde dat Zwitserland voldeed aan de eisen van de Procedurerichtlijn met betrekking tot rechtsbijstand. Ten slotte oordeelde de rechtbank dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Zwitserland zich niet aan zijn internationale verplichtingen zou houden, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Ente, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/2673
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 februari 2017 in de zaak tussen

[naam] , van gestelde Syrische nationaliteit, eiser

gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. K. Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Zwitserland op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer AWB 17/2674, plaatsgevonden op 16 februari 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij erkent dat hij in Zwitserland is geweest maar stelt dat het claimakkoord van Zwitserland niet op hem betrekking heeft. Dit akkoord spreekt immers over een persoon met de naam [naam 1] ,alias [naam 2] alias [naam 3] , geboren op [geboortedatum 1] in Tunesië. De rechtbank overweegt dat eisers persoonsgegevens in het Eurodac-systeem zijn gekoppeld aan unieke en persoonsgebonden vingerafdrukken. Dit betekent dat de Zwitserse autoriteiten bij het bepalen van de verantwoordelijkheid voor eisers asielverzoek onderzoek hebben gedaan op basis van de persoonsgegevens die gekoppeld zijn aan de vingerafdrukken van eiser en dat daarom het claimakkoord ziet op de persoon van eiser.
3. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Zwitserland dit niet zou doen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij heel slecht behandeld is in Zwitserland. Verweerder heeft terecht overwogen dat hij zich hierover dient te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Zwitserland. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen.
4. De stelling dat eiser niet op kan komen tegen de afwijzing van zijn asielverzoek omdat er geen rechtshulp bestaat of om financiële redenen niet toegankelijk is voor eiser, volgt de rechtbank niet. Hoewel uit artikel 19 van de Procedurerichtlijn volgt dat gratis rechtsbijstand in geval van een negatieve beslissing mogelijk moet zijn, volgt uit artikel 21, tweede lid, van de Procedurerichtlijn dat een lidstaat de voorwaarde kan opleggen dat deze rechtsbijstand enkel wordt aangeboden aan diegenen die niet over voldoende middelen beschikken. Tevens volgt uit artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn dat kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden wanneer een beroep van de verzoeker geen reële kans van slagen heeft. Hiermee voldoet Zwitserland aan het gestelde in de Procedurerichtlijn.
5. Ten aanzien van eisers vrees van indirect refoulement door de Zwitserse autoriteiten, oordeelt de rechtbank dat de Zwitserse autoriteiten middels het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers asielverzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Zwitserland zich jegens eiser niet aan zijn internationale verplichtingen houdt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 16 februari 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.