14. Verweerder heeft in dat kader bij de belangenafweging overwogen dat eisers in deze lange periode van onrechtmatig verblijf in Nederland werden verzorgd door hun moeder, die eveneens onrechtmatig in Nederland verbleef. Als aan eisers verblijf wordt toegestaan op grond van artikel 8 van het EVRM dan bestaat het risico dat de moeder gebruik maakt van de positie van eisers om ook verblijfsrecht te verkrijgen. In zoverre verschilt deze situatie van de situatie zoals aan de orde in het arrest Butt, waar eisers naar verwijzen. De moeder van eisers heeft namelijk bewust achtergehouden dat eisers de Amerikaanse nationaliteit hebben en dat zij terug konden keren naar de Verenigde Staten. De moeder van eisers moet echter hebben geweten dat het verblijfsrecht van eisers onzeker was, en dat wordt aan eisers toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze aspecten in het nadeel van eisers heeft mogen betrekken bij zijn besluitvorming en daaraan zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan de belangen van eisers, zodat dit in beginsel zou moeten leiden tot een afwijzing van de aanvraag. Uit het hiervoor genoemde arrest Butt kan worden afgeleid dat in een situatie zoals deze alleen in ‘exceptional circumstances’, dus bijzondere gevallen, aan eisers een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM toch kan worden toegekend.
14. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat die bijzondere omstandigheden in hun geval aanwezig zijn. Zo hebben zij gewezen op de (ontwikkelings)problematiek van eiseres. Zij stellen verder dat zij zelf pas sinds 2012 op de hoogte zijn geraakt van het feit dat zij de Amerikaanse nationaliteit hebben en zich voor het eerst in 2010 door hun verblijf in de noodopvang bewust werden van hun onzekere verblijfstatus in Nederland. Eisers zijn van mening dat verweerder al die jaren heeft stilgezeten en zich niet heeft ingespannen om hen uit te zetten. Tot slot heeft verweerder niet gemotiveerd waarom van eisers verwacht mag worden om zich in te spannen om samen met hun moeder naar Servië te vertrekken. Eisers hebben geen enkele binding met Servië. Ze hebben er nooit gewoond, hebben niet de nationaliteit en spreken de taal ook niet.
14. De rechtbank onderschrijft het standpunt van eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eisers verwacht kan worden om met hun moeder naar Servië te gaan. Het bestreden besluit gaat, zoals hiervoor al is uiteengezet, uit van een terugkeer naar de Verenigde Staten. In het bestreden besluit is overwogen dat de leer- en gedragsproblemen van eiseres, een bijzondere omstandigheden zijn die een rol spelen bij de belangenafweging. Echter, zo heeft verweerder gesteld, niet wordt ingezien waarom deze problemen eiseres beletten om haar privéleven in de Verenigde Staten voort te zetten. Niet is gebleken dat eiseres niet kan worden begeleid in de Verenigde Staten en verder is bij de beoordeling betrokken dat eisers de Engelse taal beheersen, zo stelt verweerder. Verweerder heeft echter niet toegelicht dat deze argumenten ook opgaan voor Servië, het land waar eisers nu naar moeten terugkeren. Verweerder heeft niet betwist dat eiseres hulp nodig heeft. Dat deze benodigde hulp voor eiseres ook in Servië aanwezig is, heeft verweerder vervolgens zonder enige toelichting aangenomen. Verweerder heeft evenmin betwist dat geen sprake is van enige concrete binding met Servië. Eisers hebben gesteld dat zij hier nooit zijn geweest en verweerder heeft dit niet betwist. Zij hebben niet de nationaliteit van dat land en spreken de taal ook niet. De enige binding die op dit moment bekend is, is dat familieleden van eisers in Servië wonen en dat wellicht ook de moeder van eisers de Servische nationaliteit zou kunnen verkrijgen. Dat eisers inmiddels volwassen zijn en een bestaan zouden kunnen opbouwen in Servië, is een te summiere motivering waarom zij juist naar dat land toe zouden moeten, omdat dit argument feitelijk geldt voor elk land. Waarom van eisers dan toch mag worden verwacht dat zij een bestaan opbouwen in dat land, heeft verweerder dus onvoldoende onderzocht en onvoldoende toegelicht. Verweerder heeft daarom onvoldoende onderzocht of er gelet op de aangevoerde omstandigheden sprake is van ‘exceptional circumstances’ op grond waarvan aan eisers een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM kan worden toegekend. Deze beroepsgrond van eisers slaagt.
14. Het bestreden besluit is zo volgt uit rechtsoverweging 7 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet gelet op wat onder 16 is overwogen geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Ook de nadere toelichting van verweerder geeft blijk van onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en is onvoldoende motivering om het besluit tot afwijzing van de aanvragen te kunnen dragen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM opnieuw uitvoeren. Daarbij zal hij uit moeten gaan van de zeer sterke banden met Nederland en niet de aanvullende eis stellen van bijzondere binding. Vervolgens zal hij bij de beoordeling moeten betrekken de zeer beperkte banden met Servië en nader moeten motiveren waarom er in dit geval geen ‘exceptional circumstances’ zijn en van eisers verwacht mag worden dat zij naar Servië zullen vertrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.