ECLI:NL:RBDHA:2017:15577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
16/22643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over verblijfsvergunning voor langdurig verblijvende vreemdelingen met Amerikaanse nationaliteit en het recht op privéleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen vier eisers, allen van Amerikaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris waren afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de aanvragen onterecht waren afgewezen en dat de eisers in Nederland mochten blijven totdat er een beslissing op hun bezwaar was genomen. De rechtbank heeft in deze einduitspraak de bestreden besluiten van de Staatssecretaris vernietigd, omdat deze niet voldoende gemotiveerd waren en niet in lijn met de bescherming van het recht op privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die al lange tijd in Nederland verbleven, geen binding met Servië hadden, het land waar de Staatssecretaris hen naartoe wilde sturen. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden worden verplicht om naar Servië te verhuizen, gezien hun omstandigheden en de lange duur van hun verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bescherming van het privéleven van de eisers. Tevens is bepaald dat de eisers niet zullen worden uitgezet totdat er een nieuw besluit is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/22643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [1994] , eiser/verzoeker 1, [eiser 2] , geboren op [1995] eiser/verzoeker 2, [eiseres] , geboren op [1996] , eiseres/verzoekster, [eiser 3] , geboren op [1997] , eiser/verzoeker 3, allen van Amerikaanse nationaliteit, eisers/verzoekers

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, nu de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 17 november 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers/verzoekers (hierna te noemen: eisers) van 17 november 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘uitoefenen van het privéleven’ afgewezen. Verweerder heeft bij dat besluit ook bepaald dat eisers de Europese Unie onmiddellijk moeten verlaten en aan hen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft dit verzoek op 23 november 2015 toegewezen (AWB 15/20354, AWB 15/20355, AWB 15/20356 en AWB 15/20357). Eisers mochten hun bezwaar in Nederland afwachten.
Bij besluit van 1 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard voor zover het zag op de afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft het inreisverbod wel opgeheven. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 18 maart 2016 door deze rechtbank toegewezen (AWB 16/2614). Het beroep is vervolgens bij uitspraak van 11 mei 2016 gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2016 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van eisers te nemen (AWB 16/2613).
Bij besluit van 4 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers nogmaals ongegrond verklaard voor zover het de afwijzing van de aanvraag betrof en gegrond voor zover het om het inreisverbod ging.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Eisers 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [moeder van eisers] , de moeder van eisers, en [gemachtigde] , werkzaam bij Defence for Children. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 6 juni 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen.
Bij tweede tussenuitspraak van 6 juli 2017 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot zes weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 24 augustus 2017 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Het bestreden besluit 2 is een aanvulling op het bestreden besluit 1.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hierop hebben eisers gereageerd en er is een rapport van Defence for Children overgelegd.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Eiser 2 is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [moeder van eisers] en [gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep richt zich tegen de bestreden besluiten 1 en 2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1013) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder bij de toetsing van de aanvraag van eisers, waarbij zij een beroep doen op bescherming van het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is uitgegaan van een onjuist beoordelingskader. De rechtspraak van de het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) biedt namelijk geen aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder dat eisers aannemelijk moeten maken dat zij een bijzondere binding met Nederland hebben en dat als van die bijzondere binding geen sprake is, de aanvraag dus wordt afgewezen. Verweerder moest bij zijn beoordeling uitgaan van een binding met Nederland vanwege het zeer lange verblijf van eisers en vervolgens een belangenafweging maken.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit 1 ook al een belangenafweging gemaakt en in die afweging weegt zeer zwaar dat eisers in de lange periode van onrechtmatig verblijf in Nederland werden verzorgd door hun moeder, die eveneens onrechtmatig in Nederland verbleef. Als aan eisers verblijf wordt toegestaan op grond van artikel 8 van het EVRM dan bestaat het risico dat de moeder gebruik maakt van de positie van eisers om ook verblijfsrecht te verkrijgen. De moeder van eisers heeft bewust informatie achtergehouden voor verweerder.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geconcludeerd dat verweerder het gedrag van de moeder van doorslaggevend belang mag vinden. In die zin wijkt de situatie af van het arrest van het EHRM, Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012, nr. 47017/09. Uit dit arrest kan echter wel worden afgeleid dat in een situatie zoals deze, waarin de belangenafweging in eerste instantie niet leidt tot toelating, tot slot nog gekeken moet worden of er sprake is van ‘exceptional circumstances’ die maken dat op grond van artikel 8 van het EVRM toch moet worden overgegaan tot verlening van een verblijfsvergunning ter bescherming van het privéleven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder in het bestreden besluit 1 niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van ‘exceptional circumstances’. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen en dat heeft geleid tot het bestreden besluit 2, dat een aanvulling is op het bestreden besluit 1.
4. De gemachtigde van verweerder heeft de rechtbank na de eerste zitting laten weten dat hij er tijdens de eerste zitting ten onrechte van is uitgegaan dat eisers samen met hun moeder zouden worden uitgezet naar Servië en dat uitgangspunt in de procedure de heelheid van het gezin is. Dat is weliswaar in zijn algemeenheid het uitgangspunt van verweerder bij uitzettingen van gezinnen, maar in dit geval is dat aspect gedeeltelijke losgelaten. Er is op verschillende manieren geprobeerd om de moeder van eisers uit te zetten, maar dit is niet gelukt, vooral omdat de moeder van eisers niet meewerkt, aldus verweerder. In de herstelpoging heeft verweerder een onderscheid aangebracht tussen vrijwillig zelfstandig vertrek en gedwongen vertrek (ofwel uitzetting). Bij gedwongen vertrek zullen eisers namelijk worden uitgezet naar de Verenigde Staten. In dat geval zal het gezin dus worden gescheiden, want de moeder van eisers kan niet naar dat land terugkeren vanwege een ‘entry ban’. Eisers kunnen echter zelf de heelheid van hun gezin behouden als zij zich gezamenlijk inspannen om naar Servië te gaan. Als het toch komt tot een gedwongen vertrek naar de Verenigde Staten, vindt verweerder het feit dat eisers zonder hun moeder worden uitgezet geen ‘exceptional circumstance’; eisers kunnen er immers zelf voor zorgen dat zij bij elkaar blijven door naar Servië te gaan. Eisers hebben niet aangetoond dat dit niet tot de mogelijkheden behoort, aldus verweerder.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 een ander standpunt ingenomen dan hij tijdens de eerste zitting heeft weergegeven over het land waarnaar toe eisers moeten vertrekken. De beoordeling die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft gemaakt over de belangenafweging sluit dan ook niet aan op dat standpunt.
Verweerder mag in de herstelpoging zijn motivering wijzigen en de rechtbank moet deze wijziging dan ook beoordelen. In de overwegingen 13 en 14 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank de door verweerder gemaakt belangenafweging beoordeeld. Bij die beoordeling is uitgegaan van een vertrek van eisers naar Servië. Dit is in lijn met wat verweerder ter zitting heeft gezegd. Het privéleven dat eisers hier hebben opgebouwd is afgezet tegen vertrek naar Servië om daar een bestaan op te bouwen. De rechtbank heeft in dat verband met verweerder doorslaggevend gevonden dat de moeder van eisers jarenlang wezenlijke informatie heeft achtergehouden. Zij heeft namelijk bewust verzwegen dat eisers de Amerikaanse nationaliteit hebben. Het gedrag van de moeder weegt naar het oordeel van de rechtbank zo zwaar dat de belangenafweging in beginsel negatief uitpakt voor eisers.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2 zijn standpunt gewijzigd en heeft overwogen dat uitzetting naar de Verenigde Staten toch het uitgangspunt is. Dit heeft tot gevolg dat de belangenafweging zoals deze in de tussenuitspraak is verwoord niet aansluit bij het nu ingenomen standpunt van verweerder.
7. De rechtbank oordeelt echter dat wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen over de belangenafweging met als land van vertrek Servië, eens te meer geldt voor de Verenigde Staten. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder daarover overigens ook al een standpunt ingenomen en de rechtbank onderschrijft dit standpunt nu. Bij de belangenafweging blijft doorslaggevend dat de moeder van eisers wezenlijke informatie heeft achtergehouden en dat het risico op misbruik van haar kant groot is. Voor terugkeer naar de Verenigde Staten geldt verder dat eisers hier als klein kind al hebben verbleven, dat zij de nationaliteit van dit land hebben en dat zij de Engelse taal ook spreken. De conclusie is dan ook dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt, zowel als wordt uitgegaan van Servië als land van vertrek als de Verenigde Staten als land van terugkeer, niet onredelijk is en de beroepsgrond van eisers dat de belangen niet goed zijn gewogen, dus niet slaagt.
8. Verweerder moest vervolgens, zoals de rechtbank heeft overwogen in de tussenuitspraak een beoordeling maken of sprake is van ‘exceptional circumstances’. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 16 overwogen welke aspecten verweerder bij die beoordeling moest betrekken. Hierbij is de rechtbank, naar aanleiding van de uitlatingen van de gemachtigde van verweerder ter zitting, uitgegaan van Servië als land waar eisers en hun moeder samen naar zouden kunnen terugkeren.
9. Verweerder heeft op dit punt zijn standpunt ook gewijzigd. Hij stelt bij het bestreden besluit 2 dat gedwongen uitzetting naar Servië niet aan de orde is. Als eisers worden uitgezet dan is dat naar de Verenigde Staten. Er zijn in het kader van het vertrek naar de Verenigde Staten geen ‘exceptional circumstances’ die maken dat verweerder eisers verblijf moeten toestaan op grond van artikel 8 van het EVRM. Een gedwongen scheiding met hun moeder kunnen eisers namelijk zelf voorkomen door vrijwillig naar Servië te gaan. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet naar Servië zouden kunnen gaan. De bewijslast ligt bij hen. Zij zijn inmiddels allemaal volwassen en hebben steun aan elkaar. Van hen mag ook verwacht worden dat zij zich inspannen om naar Servië te vertrekken. Verweerder weegt in dit kader zwaar mee dat de oorzaak van deze situatie bij de moeder van eisers ligt. Het feit dat zij jarenlang informatie heeft achtergehouden, werkt volgens verweerder ook door bij de vraag of er ‘exceptional circumstances’ zijn. Het gedrag van de moeder wordt aan eisers toegerekend en de uitkomst is daarom negatief. Verweerder wil voorkomen dat de moeder misbruik kan maken van deze situatie en via haar kinderen alsnog verblijf zal krijgen in Nederland. Verweerder verwijst in dat kader naar het arrest Butt, waarin is bepaald dat verweerder het gedrag van een ouder mag toerekenen aan de kinderen.
10. Eisers hebben hiertegenover gesteld dat niet verwacht kan worden dat zij naar Servië gaan. Hun moeder heeft de Servische nationaliteit niet en het hoger beroep dat zij heeft ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank van 24 mei 2017 (AWB 16/22639), waarin de vraag of zij de Servische nationaliteit kan verkrijgen centraal staat, is nog niet behandeld. Eisers hebben geen binding met Servië: zij hebben niet de nationaliteit, spreken de taal niet en zijn er ook nog nooit geweest. Eiseres heeft ontwikkelings- en leerproblemen en het is nog moeilijker om die in Servië te laten behandelen, omdat zij de Servische taal niet beheerst. Van eisers mag dus, anders dan verweerder meent, niet verlangd worden dat zij proberen gezamenlijk naar Servië te gaan. Een gedwongen uitzetting naar de Verenigde Staten is strijdig met artikel 8 van het EVRM, omdat dit de heelheid van het gezin aantast. Eisers hebben verder betoogd dat de procedure al zeer lang loopt en dat verweerder steeds van standpunt wisselt. Eisers doen een beroep op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft gesteld dat het gezin samen zou worden uitgezet. De lange duur van de procedure en het stilzitten van verweerder, maakt dat verweerder nu in het voordeel van eisers moet beslissen, aldus eisers.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de verantwoordelijkheid om Nederland te verlaten in beginsel bij eisers zelf ligt. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen de gedwongen uitzetting naar de Verenigde Staten, zonder hun moeder, en het vrijwillig zelfstandig vertrek van eisers naar een andere land mét hun moeder, waarbij zij dus zelf de heelheid van het gezin kunnen waarborgen.
12. Bij een gedwongen uitzetting naar de Verenigde Staten speelt de heelheid van het gezin wel een wezenlijk rol. Verweerder heeft tijdens de vorige zitting betoogd dat uitgegaan wordt van de heelheid van het gezin en in de in het procesverloop genoemde uitspraak van 11 mei 2016, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard mede omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat tussen eisers en hun moeder geen sprake is van “more than normal emotional ties”. De rechtbank oordeelt dat een uitzetting naar de Verenigde Staten in beginsel een inbreuk oplevert op het recht familie- en daarmee ook het recht op privéleven van eisers.
Echter van eisers mag in beginsel worden verwacht dat zij vrijwillig samen met hun moeder naar een andere land vertrekken om daar het gezinsleven en privéleven uit te oefenen.
13. Verweerder heeft Servië aangewezen als land waar eisers naar toe zouden kunnen gaan en als gezin samen kunnen verblijven. Verweerder moet zich echter in het kader van de beoordeling of sprake is ‘exceptional circumstances’ buigen over de vraag of van eisers, gelet op alle omstandigheden, verlangd kan worden om met hun moeder naar Servië te gaan.
14. Uit het bestreden besluit 2 en uit de verklaringen van verweerder ter zitting blijkt dat verweerder bij deze beoordeling doorslaggevend vindt dat eisers niet hebben aangetoond dat zij niet naar Servië zouden kunnen gaan en dat het feit dat de moeder gegevens heeft achtergehouden ook bij deze beoordeling tot gevolg heeft dat aan eisers geen verblijf wordt toegestaan. Het gedrag van moeder werkt ook bij deze beoordeling door, aldus verweerder. Eisers zullen het mogelijk zwaar hebben, maar omdat zij inmiddels volwassen zijn en zij steun aan elkaar en van hun moeder kunnen krijgen, geeft dit geen aanleiding voor een andere uitkomst, aldus verweerder.
15. De rechtbank volgt verweerder niet in het betoog dat eisers moeten aantonen dat zij niet tot Servië zullen worden toegelaten. Verweerder heeft in dat kader verwezen naar uitspraken van de ABRvS die gaan over de eigen verantwoordelijkheid om aan te tonen dat het gezinsleven echt niet buiten Nederland kan worden uitgeoefend. De uitspraken waarnaar verweerder verwijst gaan over een andere situatie dan hier aan de orde. Het gaat er namelijk niet om dat eisers aantonen dat het absoluut onmogelijk is dat zij naar Servië zouden kunnen gaan, (een zogenaamde toetsing aan de objectieve belemmeringen), maar of van eisers verlangd mag worden om na 17 jaar verblijf in Nederland naar Servië te verhuizen, een land waar zij verder geen binding mee hebben, waarvan zij niet de nationaliteit hebben, ook hun moeder de nationaliteit niet heeft en zij niet de taal spreken.
16. Verweerders herhaaldelijke verwijzing naar het gedrag van de moeder van eisers in het kader van deze slotbeoordeling, kan het besluit ook niet dragen. Bij de belangenafweging heeft verweerder dit aspect ten volle meegenomen en nu moet hij kijken of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat, ondanks het gedrag van moeder en de mogelijkheid dat zij misbruik maakt van deze situatie, er toch bijzondere omstandigheden zijn die maken dat aan eisers in het kader van het recht op privéleven verblijf moet worden toegestaan. Als het gedrag van de moeder van eisers ook doorwerkt bij de toetsing of er ‘exceptional circumstances zijn’ en daarom aan bijvoorbeeld het feit dat eisers geruime tijd niet wisten van de door de moeder achtergehouden informatie en hun onrechtmatig verblijf, heeft deze beoordeling feitelijk geen toegevoegde waarde. Deze uitleg van verweerder volgt de rechtbank dan ook niet.
17. Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank verweerders standpunt dat eisers moeten bewijzen dat zij niet naar Servië kunnen en dat het gedrag van hun moeder maakt dat er geen ‘exceptional circumstances’ zijn niet. Verweerder heeft vervolgens onvoldoende gemotiveerd waarom van eisers verwacht mag worden dat zij zich inspannen om samen met hun moeder naar Servië te gaan. Eisers hebben vrijwel hun hele leven in Nederland verbleven, zijn hier naar school gegaan en hebben hier banden opgebouwd. Niet weersproken is dat zij geen enkele binding hebben met Servië, dat zij de taal niet spreken, de nationaliteit niet hebben en dat ook hun moeder de nationaliteit van dit land (vooralsnog) niet heeft. Verweerder heeft verder ook de ontwikkelings- en leerproblemen van eiseres niet betwist en is onvoldoende ingegaan op de vraag of zij ondanks de taalproblemen in Servië voldoende hulp zal kunnen krijgen voor haar problemen. Dat eisers volwassen zijn en samen met hun moeder naar Servië zouden kunnen gaan, is een te summiere en te algemene weerlegging van wat eisers naar voren hebben gebracht. Verweerder heeft onvoldoende bij de besluitvorming betrokken dat het hier gaat om jong volwassenen zonder enige binding met het land waarnaar zij zouden moeten vertrekken. Verder heeft verweerder zich er geen rekenschap van gegeven dat deze procedure al zeer lang loopt en verweerder inmiddels drie besluiten op het bezwaar van eisers heeft genomen, waarbij hij steeds van standpunt wisselt en eisers in onzekerheid blijven verkeren over wat er van hen concreet wordt verwacht.
18. De rechtbank begrijpt dat verweerder er moeite mee heeft dat de moeder van eisers niet heeft meegewerkt aan haar vertrek en dat zij jarenlang informatie heeft achtergehouden. Dat zij op enige manier misbruik zou kunnen maken van deze situatie, is voor verweerder een belangrijk onderdeel van deze procedure geweest en dat is begrijpelijk. Dit ontslaat verweerder er echter niet van om het belang van eisers, jong volwassenen met een leven in Nederland en geen enkele binding met Servië, in ogenschouw te nemen. Verweerder had, los van het gedrag van de moeder van eisers, een beoordeling moeten maken van de ‘exceptional circumstances’ en dat heeft hij niet gedaan. Als eisers worden uitgezet naar de Verenigde Staten is dat in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat hun moeder niet mee zal kunnen gaan. Van eisers kan niet worden verlangd om met hun moeder te proberen naar Servië te gaan. De beroepsgrond van eisers slaagt dan ook.
19. Gelet op het in de tussenuitspraak en deze einduitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2 wegens strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de aanwezigheid van ‘exceptional circumstances’ in dit geval tot een verblijfsvergunning voor eisers moet leiden in het kader van de bescherming van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank kan niet zelf in deze zaak voorzien. Het kan namelijk zo zijn dat er contra-indicaties zijn die in de weg staan aan verblijfsaanvaarding. Openbare orde aspecten zijn bijvoorbeeld tot nu toe geen onderdeel geweest van de procedure en zouden ook in de weg kunnen staan aan de verlening van een vergunning tot verblijf. De rechtbank zal dan ook het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, waarbij hij zal moeten uitgaan van beschermenswaardig privéleven van eisers dat in beginsel moet leiden tot de verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
20. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat eisers niet zullen worden uitgezet totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist.
21. Omdat eisers zijn vrijgesteld van het betalen van het griffierecht, hoeft verweerder hen - ondanks de gegrondverklaring van het beroep – vanzelfsprekend het griffierecht niet te vergoeden.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank verwijst voor de kosten die zijn gemaakt voor de eerste zitting naar de tussenuitspraak. Eisers hebben die kosten in het kader van de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening al ontvangen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat eisers niet zullen worden uitgezet totdat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten 17 november 2015 heeft beslist.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.237,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.