ECLI:NL:RBDHA:2017:15539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
AWB 17/11570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen op basis van feitelijke gezinsband

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 december 2017, hebben eisers, twee Eritrese pleegkinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door hun referente, die zich als pleegmoeder presenteert en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard, met als argument dat de feitelijke gezinsband tussen de referente en de eisers niet aannemelijk was gemaakt.

Eisers voerden aan dat de referente vanwege haar illegale uitreis niet in staat was om de overlijdensaktes van hun biologische ouders te verkrijgen, en dat zij had vertrouwd op de voogdijverklaring van de sub-zoba. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank wees erop dat de eisers niet voldoende inspanningen hadden geleverd om de benodigde documenten te verkrijgen, en dat de afwijzing niet enkel was gebaseerd op het ontbreken van documenten, maar ook op het gebrek aan bewijs van inspanningen van de zijde van eisers.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser, en

[naam 1], eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] , referente. Als tolk is verschenen A. Idris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 1] en bezitten de Eritrese nationaliteit. Op 19 november 2015 heeft referente ten behoeve van eisers aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Referente stelt de [pleegmoeder] van eisers te zijn. Zij is met ingang van 28 september 2015 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij besluit van 12 december 2016 (primair besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen referente en eisers niet aannemelijk is gemaakt.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eisers voeren aan dat referente vanwege haar illegale uitreis niet aan de overlijdensaktes van de biologische ouders van eisers kan komen en dat zij er steeds vanuit is gegaan dat de voogdijverklaring van de sub-zoba voldoende was. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van februari 2017 blijkt ook dat de sub-zoba het bevoegde orgaan is om voogdijverklaringen af te geven. Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte nagelaten om nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door de voogdijverklaring op echtheid te onderzoeken of door eiser, die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, te horen op de ambassade. Eisers doen een beroep op artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) waarin staat dat een afwijzing niet slechts gebaseerd mag zijn op het ontbreken van documenten.
5. In gevallen waarin wordt verzocht om nareis van pleegkinderen, ligt het volgens C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 op de weg van de referent en de vreemdeling om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken. Dit beleid heeft ten doel te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel wie dat uitoefent. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
6. Verweerder heeft bij brief van 6 juni 2016 aan eisers meegedeeld dat de feitelijke gezinsband tussen hen en referente onvoldoende duidelijk was. Verweerder heeft eisers nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld nadere bewijsmiddelen op te sturen, waaronder originele documenten waaruit blijkt dat hun biologische ouders zijn overleden. Eisers hebben in reactie daarop diverse brieven gestuurd en, onder meer, een voogdijverklaring van de sub-zoba overgelegd. Zij hebben echter niet de gevraagde overlijdensaktes overgelegd, noch onderbouwd waarom zij daarover niet zouden kunnen beschikken. Ook in bezwaar is dit niet gebeurd.
7. Omdat deze onderbouwing ontbreekt, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij niet zouden kunnen beschikken over de overlijdensaktes van de biologische ouders van eisers, temeer daar referente na haar uitreis wel een voogdijverklaring van de Eritrese autoriteiten heeft kunnen verkrijgen. Verder heeft verweerder ten aanzien van de overgelegde voogdijverklaring van de sub-zoba terecht opgemerkt dat uit het algemeen ambtsbericht volgt dat dit slechts een declaratoir document is en een onderliggende uitspraak van de rechtbank, die in dit dossier ontbreekt, de bindende juridische beslissing is.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande op goede gronden heeft overwogen dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente niet aannemelijk is geworden, en bovendien dat niet aannemelijk is dat eisers in bewijsnood verkeren. Daarbij steunt het bestreden besluit niet slechts op het ontbreken van documenten, maar ook op het ontbreken van inspanningen van eisers om aan documenten te komen.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Om die reden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.