ECLI:NL:RBDHA:2017:15539
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen op basis van feitelijke gezinsband
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 december 2017, hebben eisers, twee Eritrese pleegkinderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door hun referente, die zich als pleegmoeder presenteert en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard, met als argument dat de feitelijke gezinsband tussen de referente en de eisers niet aannemelijk was gemaakt.
Eisers voerden aan dat de referente vanwege haar illegale uitreis niet in staat was om de overlijdensaktes van hun biologische ouders te verkrijgen, en dat zij had vertrouwd op de voogdijverklaring van de sub-zoba. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank wees erop dat de eisers niet voldoende inspanningen hadden geleverd om de benodigde documenten te verkrijgen, en dat de afwijzing niet enkel was gebaseerd op het ontbreken van documenten, maar ook op het gebrek aan bewijs van inspanningen van de zijde van eisers.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.