ECLI:NL:RBDHA:2017:15515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake toevoeging voor achternaamswijziging en gerechtelijke vaststelling van vaderschap

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor rechtsbijstand (toevoeging) door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een toevoeging aangevraagd voor een procedure ter verbetering van een beschikking in de zin van artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek, met als doel de geslachtsnaam te wijzigen naar die van zijn overleden vader. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van artikel 28 van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 6 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, omdat eiser zelf een verzoek om wijziging van de geslachtsnaam kon indienen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag niet had mogen afwijzen, omdat de zaak betrekking had op een verzoek tot verbetering van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, en niet op een wijziging van de geslachtsnaam. De rechtbank concludeerde dat er een motiveringsgebrek kleefde aan het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoed moesten worden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral wanneer persoonlijke omstandigheden van de aanvrager in het geding zijn. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de procedure voor het aanvragen van een toevoeging niet mag worden afgewezen op basis van een onjuiste interpretatie van de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.C. Mourits),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Doets).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2016, verzonden op 20 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een toevoeging met kenmerk [kenmerk] afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het juridisch kader is als bijlage 1 aan de uitspraak gehecht.
2. Op 27 mei 2016 heeft de gemachtigde van eiser een toevoeging aangevraagd voor een procedure inzake achternaamswijziging. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) afgewezen omdat eiser zelf een verzoek om wijziging van de geslachtsnaam kan indienen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (thans: het Ministerie van Justitie en Veiligheid). In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Gemachtigde van eiser heeft in zijn hoedanigheid van bijzonder curator van de toentertijd minderjarige eiser een verzoek tot het vaststellen van gerechtelijk vaderschap ingediend, welk verzoek is toegewezen. Om te bewerkstelligen dat eiser de geslachtsnaam van zijn (overleden) vader kan dragen wil eiser wijziging/aanvulling van de gerechtelijke vaststelling van vaderschap verzoeken. Voor deze procedure is procesvertegenwoordiging verplicht. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank maakt uit de toelichting van de toevoegingsaanvraag op dat de toevoeging wordt gevraagd voor een procedure ter verbetering van een beschikking in de zin van artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (gerechtelijke vaststelling van het vaderschap). Gelet daarop heeft verweerder de toevoegingsaanvraag niet kunnen afwijzen met verwijzing naar artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b van het Brt, waarin is bepaald dat geen toevoeging wordt verleend voor een verzoek dat betrekking heeft op wijziging van een achternaam. Een verzoek tot wijziging achternaam betreft immers een andere procedure dan een verbetering van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dat eiser met de verbetering beoogt de wijziging van zijn geslachtsnaam mogelijk te maken, doet daar niet aan af. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende onderkend dat de onderhavige zaak ziet op een verzoek tot wijziging van een beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank concludeert daarom dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en een termijn stellen waarbinnen verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €495,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van €495,00;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €46,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage 1

Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
2 Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
(…)
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
(…)
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Artikel 6
1. Voor rechtsbijstand in zaken betreffende Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt geen toevoeging verleend:
a. indien de kantonrechter bevoegd is van het verzoek, de vordering of het verweer kennis te nemen,
b. indien de aanvraag betrekking heeft op wijziging van de geslachtsnaam of wijziging van een spelfout in de voornaam.
2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een toevoeging worden verleend:
a. indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist of,
b. indien de rechtzoekende verweerder is in een procedure als bedoeld in de artikelen 378 en 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Werkinstructie B010 bestuursrecht
Wijziging van de geslachtsnaam
Voor achternaamswijziging verstrek je nooit een toevoeging.
Artikel 6 lid 1 sub b Brt bepaalt dat ‘…indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van de geslachtsnaam…’ geen toevoeging wordt verleend. Met ‘aanvraag’ wordt enkel gedoeld op de toevoegingsaanvraag en niet op de aanvraag ter zake van de achternaamswijziging op grond van artikel 1:7 BW / artikel 1:24 BW.
De uitzondering van artikel 6 lid 2 Brt slaat niet op de achternaamswijziging. Dit betekent dat je voor de achternaamswijziging nooit een toevoeging verstrekt. Ook niet als er sprake is van bezwaar of beroep tegen een afwijzende beslissing. Je wijst de aanvraag af met tekstcode 149.
Eventueel kun je verwijzen naar de brochure van de Rijksoverheid, inclusief aanvraagformulier.
Wanneer een civiele procedure noodzakelijk is in verband met weigering medewerking van de andere ouder, kun je alleen voor het verkrijgen van de vervangende toestemming een toevoeging verstrekken, met zaakcode P100.