6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte een overval gepleegd op een supermarkt. De verdachte en zijn medeverdachte zijn, ieder met een (deels) bedekt gezicht en beiden gewapend met een mes, een vestiging van de Lidl binnen gestormd, waar zij twee caissières hebben bedreigd en een van hen hebben gedwongen de kassalade te openen door hun messen tevoorschijn te halen. Verdachte heeft om hun eis dat ze geld wilden, kracht bij te zetten, zijn mes tegen de wang respectievelijk de nek van de caissières gezet. De verdachte en zijn medeverdachte hebben vervolgens geld uit die kassa weggenomen. Toen werd de verdachte overmeesterd door een klant, waarop de medeverdachte – in het bezit van geld uit de kassa – is gevlucht. Tijdens de worsteling tussen de verdachte en voornoemde klant, heeft de verdachte met zijn mes naar die klant stekende bewegingen gemaakt om hem af te weren en alsnog te kunnen ontsnappen. Deze klant, tevens aangever, voelde zich hierdoor ernstig bedreigd.
Voornoemde feiten zijn zeer ernstige feiten. De verdachte heeft de slachtoffers enorme angst aangejaagd. Het is een algemeen bekend feit dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen nog geruime tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Ook brengen dergelijke feiten grote gevoelens van onveiligheid teweeg bij anderen, in dit geval bij het winkelend publiek dat rond het tijdstip van de overval volop in de winkel aanwezig was. De verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en kennelijk alleen aan zichzelf gedacht. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Documentatie
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2017. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder in aanraking is gekomen met politie/justitie vanwege een mishandeling. Deze omstandigheid weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Rapportage
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 25 september 2017, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De leefgebieden financiën, relatie met familie en vrienden, middelengebruik, denkpatronen en coping vaardigheden zijn delictgerelateerd en hebben een rol gespeeld bij het delictgedrag. Het ontbreekt de verdachte verder aan een vaste woon- of verblijfplaats en dagbesteding. Hij heeft geen concreet plan van aanpak en weet niet waar hij moet beginnen met het geven van richting aan zijn leven. De reclassering vermoedt dat de verdachte onvoldoende zelfredzaam is om zelfstandig duurzame verandering aan te brengen in zijn situatie. Hulp vanuit de reclassering is zeker geïndiceerd.
Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De kans op recidive zal naar verwachting afnemen als de verdachte adequate ondersteuning en hulpverlening krijgt. De verdachte staat open voor hulpverlening.
De reclassering heeft een Wegingslijst ASR ingevuld, ten behoeve van de vraag welk type strafrecht van toepassing zou moeten zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van de informatie van geraadpleegde referenten. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen concrete indicatie bestaat voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte had zich grotendeels onttrokken aan het gezinssysteem en er is sprake van een verstoorde relatie met meerdere familieleden. Hij is gestopt met school en het ontbreekt hem aan (zinvolle) dagbesteding. Hij heeft aangegeven toe te willen werken naar zelfstandigheid. De reclassering ziet geen haalbaarheid in of noodzaak tot een pedagogische aanpak en acht berechting onder het commune strafrecht geïndiceerd. Het is echter wel belangrijk dat de verdachte begeleiding wordt geboden vanuit de reclassering volgens de JoVo-methodiek (Jong Volwassenen).
De reclassering heeft geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder de meldplicht, een behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, een contactverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Toepasselijk recht
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of toepassing van het commune strafrecht passend is.
De verdachte was ten tijde van de feiten ruim 19 jaar oud, zodat in beginsel het volwassenstrafrecht aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om jongvolwassenen (tussen 18 en 23 jaar) te berechten volgens het sanctiestelsel voor jeugdigen, mits de rechtbank daartoe grond vindt in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat berechting van de verdachte dient plaats te vinden conform de bepalingen van het volwassenstrafrecht. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de inhoud en de conclusie van het rapport van de reclassering dat er geen duidelijke indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Temeer nu blijkens de verklaring van de officier van justitie ter zitting dat zij meermalen contact heeft gehad met de reclassering over het advies omtrent het toepasselijk recht en de reclassering altijd consistent is geweest in het advies tot toepassing van het commune strafrecht.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van het reclasseringsrapport nu de omstandigheden die de raadsman in zijn pleidooi naar voren heeft gebracht ook zijn meegewogen in het reclasseringsadvies.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat in de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan onvoldoende gronden liggen om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De rechtbank heeft daarbij aangesloten bij de oriëntatiepunten die gelden voor volwassenen in soortgelijke gevallen. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de strafverzwarende omstandigheden, bestaande uit het in vereniging met wapens plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit en de gewelddadige rol van de verdachte hierin. De rechtbank houdt daarbij voorts, meer dan de officier van justitie, rekening met de persoon van de verdachte. Het betreft een jongvolwassen verdachte met aanzienlijke problemen.
De rechtbank zal na te melden gevangenisstraf gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gebleken is dat de verdachte de ondersteuning van de reclassering nodig heeft om zijn leven de juiste richting te geven en in het vervolg uit de problemen te blijven.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat plaatsing van de verdachte in een instelling voor begeleid wonen of een maatschappelijke opvang passend lijkt. De rechtbank acht het van belang dat de reclassering zich inzet om een bij de leeftijd en problematiek van de verdachte passende plek voor hem te zoeken.